Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 november 2011, 11/3941 (aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak 28 september 2012.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2012. Appellant is daarbij met kennisgeving niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft in maart 2011 een aanvraag om een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) ingediend bij de Svb. Bij de vraag op het aanvraagformulier over zijn woonsituatie heeft appellant geantwoord dat hij gehuwd is en dat hij wisselend met zijn partner woont.
1.2. Bij besluit van 2 mei 2011 heeft de Svb aan appellant met ingang van 1 september 2011 het maximale ouderdomspensioen toegekend voor een persoon die gehuwd is of samenwoont. Tevens is aan appellant een toeslag toegekend voor zijn partner.
1.3. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 6 juli 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank Amsterdam niet bevoegd was zijn beroep te behandelen en dat het bestreden besluit, evenals het besluit van 2 mei 2011, niet is ondertekend zodat het niet rechtsgeldig is. Verder heeft appellant aangevoerd dat hij en zijn partner ieder een zelfstandige huishouding voeren, dat zij op huwelijkse voorwaarden zijn getrouwd, geen gezamenlijke rekeningen hebben en dat sprake is van duurzaam gescheiden leven.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De stelling van appellant dat de rechtbank Amsterdam niet bevoegd was op zijn beroep te beslissen wordt verworpen. Appellant woont in Bussum en woonde daar ook ten tijde van het instellen van zijn beroep. Deze gemeente is gelegen in het arrondissement Amsterdam. Op grond van artikel 8:7, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht was derhalve de rechtbank Amsterdam bevoegd te beslissen op het beroep van appellant.
4.2. Ten aanzien van de stelling van appellant dat het bestreden besluit niet is ondertekend, moet vastgesteld worden dat zich bij de gedingstukken een ondertekend exemplaar van het bestreden besluit bevindt. Voorts wordt het oordeel van de rechtbank onderschreven dat het bestreden besluit, gelet op het overgelegde mandaatbesluit, bevoegd is genomen.
4.3. Verder is tussen partijen in geschil of appellant aangemerkt moet worden als duurzaam gescheiden levend als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW, zodat hij vanaf 1 september 2011 aanspraak kan maken op een ouderdomspensioen voor een ongehuwde als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de AOW.
4.4. Volgens vaste rechtspraak is van duurzaam gescheiden leven sprake indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beiden of één hunner gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door hen beiden, althans door één van hen, als bestendig is bedoeld. Voorts is in de rechtspraak tot uitdrukking gebracht dat in het algemeen kan worden aangenomen dat na het sluiten van een huwelijk de betrokkenen de intentie hebben een echtelijke samenleving - al dan niet op termijn - aan te gaan, maar dat het niet is uit te sluiten dat onder omstandigheden vanaf de huwelijksdatum van duurzaam gescheiden leven kan worden gesproken, mits dat ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 maart 2004, LJN AO6231.
4.5. Het oordeel van de rechtbank, dat in dit geval geen sprake is van een uitzonderingssituatie als hiervoor bedoeld, wordt onderschreven. Daarbij is van belang dat appellant op het aanvraagformulier heeft ingevuld dat hij “wisselend” samenwoont met zijn echtgenote. Nadien heeft appellant dit weliswaar genuanceerd met de opmerking dat het gebeurt dat hij en zijn echtgenote over en weer een aantal dagen bij elkaar verblijven, maar dit laat onverlet dat deze gegevens geenszins aannemelijk maken dat er sprake was van een situatie waarin appellant en zijn echtgenote ieder zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd. De omstandigheden dat appellant en zijn echtgenote op verschillende adressen ingeschreven zijn, er tussen hen kennelijk geen sprake is van een financiële verstrengeling en de fiscus hen niet als fiscale partners heeft aangemerkt, kunnen niet tot een ander oordeel leiden.
4.6. Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.5 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 september 2012.
(getekend) M.R. Schuurman