11/855 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 28 december 2010, 09/1139 (aangevallen uitspraak)
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
Datum uitspraak 13 september 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K.A.M. Korssen-van der Ruijt hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. C.H. van Wijk. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. A. Elgersma, advocaat, en mr. S. Dijkstra, mr. I.K. Linthout, [R.] en [W.].
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was werkzaam als helpdeskmedewerker bij de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Na een conflict is appellant gedetacheerd bij de dienst Onderwijs, Cultuur, Sport en Welzijn. In verband met een reorganisatie is appellant vervolgens met ingang van
1 januari 2004 benoemd in algemene dienst om vooralsnog werkzaam te zijn bij de dienst Informatie en Administratie in de functie van helpdeskmedewerker bij de Centrale
ICT-organisatie (CIO).
1.2. Nadat appellant medio 2004 te kennen had gegeven dat hij de functie bij de CIO niet passend achtte, is hij op voorstel van het college onderzocht door een arbeidsdeskundige. Deze heeft in een rapport van 12 december 2004 vastgesteld dat appellant op grond van door de bedrijfsarts vastgestelde beperkingen arbeidsongeschikt geacht kan worden voor de functie van helpdeskmedewerker vanwege zijn beperkingen op het punt van conflicthantering en werken onder tijds- en tempodruk.
1.3. Vanaf augustus 2004 is appellant ingezet voor werkzaamheden als PC-beheerder/ locatiemedewerker bij de dienst RO/EZ. Bij besluit van 11 augustus 2005 heeft het college een verzoek van appellant om hem formeel aan te stellen als locatiebeheerder, de functie die hij naar zijn mening sinds augustus 2004 uitoefende, afgewezen. Aan deze afwijzing ligt ten grondslag dat appellant de functie van locatiebeheerder ten tijde van belang in verband met de onder 1.2 weergegeven beperkingen niet in volle omvang vervulde. Het college heeft dit besluit, na bezwaar, gehandhaafd bij besluit van 9 mei 2006. De rechtbank Groningen heeft het beroep tegen laatstgenoemd besluit bij uitspraak van 30 januari 2008, 06/940, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is bevestigd bij de tussen partijen gewezen uitspraak van de Raad van 20 augustus 2009, LJN BJ7019.
1.4. Bij besluit van 12 december 2008 heeft het college appellant met toepassing van artikel 15:1:10, eerste lid, van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Groningen (ARG) geplaatst in de - nieuw gecreëerde en specifiek op de persoon van appellant en zijn beperkingen toegesneden - functie van ondersteunend PC-beheerder bij de CIO. Daarbij is vermeld dat appellant zijn inkomensperspectieven in zijn huidige salarisschaal behoudt en dat te zijner tijd definitieve inschaling plaats zal vinden op basis van functiewaardering. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit van 16 oktober 2009.
2. De rechtbank heeft bij aangevallen uitspraak het beroep tegen bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft uit het onder 1.2 genoemde arbeidskundige rapport afgeleid dat de functie van ondersteunend PC-beheerder medisch gezien geschikt is te achten voor appellant. De beroepsgrond van appellant dat het in strijd is met de toepasselijke regelgeving om hem de functie van ondersteunend PC-beheerder op te dragen zonder dat deze functie definitief is beschreven en gewaardeerd, heeft de rechtbank verworpen.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn onder 2 weergegeven beroepsgrond gehandhaafd. Het college heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Het in geding zijnde besluit tot overplaatsing is gebaseerd op artikel 15:1:10, eerste lid, van de ARG. Deze bepaling verplicht appellant om een andere betrekking te aanvaarden voor de vervulling waarvan hij in het belang van de dienst is aangewezen, indien deze betrekking hem redelijkerwijs in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten kan worden opgedragen.
4.2.1. Het college heeft toegelicht dat de functie van ondersteunend PC-beheerder een nieuw gecreëerde functie betreft en dat waardering van zo’n functie normaal gesproken pas plaatsvindt wanneer de betrokkene de functie al enige tijd in volle omvang heeft uitgeoefend. In het geval van appellant was het de bedoeling om binnen een jaar na invoering van de functie over te gaan tot definitieve beschrijving en waardering. Een en ander is evenwel doorkruist doordat een procedure in gang is gezet welke ertoe heeft geleid dat aan appellant per 10 november 2010 ongeschiktheidsontslag is verleend.
4.2.2. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat geen rechtsregel het college verplichtte om de functie van ondersteunend PC-beheerder definitief te beschrijven en te waarderen alvorens deze aan appellant kon worden opgedragen. Wat de functie inhield, kan appellant redelijkerwijs niet onduidelijk zijn geweest. Het betrof het takenpakket dat hij feitelijk al enige tijd had uitgeoefend; de Raad verwijst naar zijn uitspraak van 20 augustus 2009. Bovendien heeft het college hem op 10 oktober 2008 een voorlopige beschrijving van de functie toegezonden. De Raad tekent in dit verband nog aan dat appellant zich desgewenst had kunnen wenden tot het college met een verzoek om de functie van ondersteunend
PC-beheerder definitief te beschrijven en te waarderen en daarover een besluit te nemen. Bij het uitblijven van een besluit had appellant daartegen een rechtsmiddel kunnen aanwenden. Appellant heeft dit niet gedaan.
4.3. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en G.L.M.J. Stevens als leden, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 september 2012.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) M.R. Schuurman