ECLI:NL:CRVB:2012:BX7278

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-429 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van het militair invaliditeitspensioen en de beoordeling van de mate van invaliditeit

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 september 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlaging van het militair invaliditeitspensioen van appellant. Appellant, een voormalig beroepsmilitair, had in 2004 een invaliditeitspensioen ontvangen op basis van een mate van invaliditeit van 40% als gevolg van psychische klachten gerelateerd aan zijn uitzending naar het voormalig Joegoslavië. Na een herbeoordeling in 2008 werd de mate van invaliditeit vastgesteld op 25%, wat leidde tot een verlaging van het pensioen. Appellant was het niet eens met deze verlaging en heeft hoger beroep ingesteld.

De Raad heeft vastgesteld dat de toestand van appellant in 2007 verbeterd was ten opzichte van 2005, met minder ernstige beperkingen door psychische klachten. De Raad oordeelde dat de verlaging van de mate van invaliditeit naar 25% niet onterecht was, gezien de beschikbare medische gegevens en het rapport van de psychiater Van Laarhoven, die appellant ook eerder had onderzocht. De Raad heeft de argumenten van appellant, dat de verlaging onbegrijpelijk was en onvoldoende gemotiveerd, niet gevolgd. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze uitspraak bevestigd.

De uitspraak benadrukt het belang van medische beoordelingen in het bestuursrecht, vooral in zaken die betrekking hebben op invaliditeitspensioenen voor militairen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

10/429 MPW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 9 december 2009, 09/2934 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Defensie, thans: de Minister van Defensie (minister)
Datum uitspraak 13 september 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.B. Knook hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2012. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.B. Knook en de minister door H.A.L. Knoben.
OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat met het volgende.
1.1. Appellant is van 18 juli 1994 tot 11 januari 1995 als beroepsmilitair uitgezonden geweest naar het voormalig Joegoslavië. In verband met psychische klachten van traumatische aard, die in verband staan met die uitzending, is in 2004 een militair invaliditeitspensioen aan appellant toegekend, gebaseerd op een mate van invaliditeit van 40%. Na een hernieuwd militair geneeskundig onderzoek (MGO) is bij besluit van 2 februari 2006 de mate van invaliditeit opnieuw vastgesteld op 40%.
1.2. Naar aanleiding van een verzoek van appellant om verhoging van zijn invaliditeitspensioen is, na instelling van een MGO, bij besluit van 20 februari 2008 vastgesteld dat de mate van invaliditeit van appellant in verband met de uitoefening van de militaire dienst met ingang van 1 maart 2008 25% bedraagt en is bepaald dat zijn militair invaliditeitspensioen met ingang van 1 oktober 2008 naar dat percentage zal worden berekend. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 10 maart 2009 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het door appellant tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3.1. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het onbegrijpelijk is dat bij het bestreden besluit tot een lagere mate van invaliditeit is gekomen dan bij het MGO in 2005, nu de beperkingen op hetzelfde niveau zijn vastgesteld. Appellant acht deze verlaging bij het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende medisch onderzoek onvoldoende gemotiveerd.
3.2. De minister heeft zich achter de aangevallen uitspraak geschaard.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Voor het wettelijk kader sluit de Raad zich aan bij de rechtbank.
4.2. Ten aanzien van de bij het bestreden besluit gehandhaafde mate van invaliditeit komt de Raad niet tot een ander oordeel dan de rechtbank en neemt over de gronden waarop de rechtbank in de aangevallen uitspraak tot dat oordeel is gekomen. Op grond van het ten behoeve van het bestreden besluit door de psychiater Van Laarhoven verrichte onderzoek, welke psychiater appellant ook in 2004 en 2005 heeft onderzocht en die beschikte over informatie van de behandelend psycholoog van appellant, acht ook de Raad overtuigend onderbouwd dat de toestand van appellant in 2007 duidelijk was verbeterd ten opzichte van 2005. Er was in 2007 sprake van minder ernstige beperkingen door de psychische klachten met dienstverband (een restbeeld van een PTSS). De beschrijving van de klachten en beperkingen van appellant door de psychiater Schwarz in zijn contra-expertise wijkt niet wezenlijk af van die in de rapporten van Van Laarhoven. De Raad acht de mate van invaliditeit, gezien alle beschikbare gegevens, met 25% niet onderschat.
5. Gezien het vorenstaande dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en G.L.M.J. Stevens als leden, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 september 2012.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) M.R. Schuurman
HD