ECLI:NL:CRVB:2012:BX6759

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-761 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de intrekking van de volledige WAO-uitkering van appellante, die in 1997 uitviel voor haar werk als horecamedewerkster vanwege psychische klachten, vermoeidheid en rugklachten. Appellante ontving vanaf 1998 een WAO-uitkering, aanvankelijk vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Na herbeoordelingen in 1999 en 2003 bleef deze uitkering ongewijzigd. Echter, in 2008 concludeerde de verzekeringsarts van het Uwv dat appellante op 16 december 2008 minder dan 15% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de intrekking van haar uitkering. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er zorgvuldig onderzoek was verricht en dat de medische gegevens onvoldoende aanknopingspunten boden voor het standpunt van appellante dat zij op de datum in geding geen duurzaam benutbare mogelijkheden had. De Raad merkte op dat de bevindingen van de psychiater Van Nuffel uit 1998 niet voldoende waren om aan te nemen dat appellante op de datum in geding ernstig psychisch beperkt was. De Raad concludeerde dat de eerdere beoordelingen van appellante niet relevant waren voor de herbeoordeling in 2008, aangezien er geen nieuwe medische informatie was die haar huidige situatie onderbouwde.

De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit en concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden de conclusies van de rechtbank en de verzekeringsartsen onderschreven. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/761 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 23 december 2010, 09/906 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 7 september 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.W. van Voorst Vader, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. van Voorst Vader heeft op het verweerschrift gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juli 2012. Voor appellante is [naam vader] verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. M.P.W.M. Wiertz.
OVERWEGINGEN
1. Appellante, geboren [in] 1959, is in augustus 1997 uitgevallen voor haar werk als horecamedewerkster in verband met psychische klachten, vermoeidheid en rugklachten. Met ingang van 4 augustus 1998 is haar een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze uitkering is ongewijzigd gebleven na herkeuringen in 1999 en 2003.
2.1. In 2008 heeft een herbeoordeling plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft onder toepassing om reden van de geboortedatum van appellante van het zogenoemde oude Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (oSB) dat gold vóór de inwerkingtreding met ingang van 1 oktober 2004 van het aangepaste Schattingsbesluit geen reden gezien om aan te nemen dat er bij appellante sprake is van een uitzondering als bedoeld in de standaard geen duurzaam benutbare mogelijkheden. Hij komt tot de conclusie dat er geen ernstige stoornis is op alle niveaus van het persoonlijk en sociaal psychisch functioneren. Appellante kan daarom niet op medische gronden volledig arbeidsongeschikt worden beschouwd. Appellante heeft vooral klachten van beperkte energie en chronische vermoeidheid. De verzekeringsarts heeft het protocol CVS gevolgd en meerdere psychische en fysieke beperkingen opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Na arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 17 oktober 2008 de WAO-uitkering van appellante met ingang van 16 december 2008 ingetrokken omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid op deze datum minder dan 15% was.
2.2. Bij besluit van 8 september 2009 (bestreden besluit) wordt het door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bezwaarverzekeringsarts Klijn heeft de bevindingen van de verzekeringsarts kort gezegd onderschreven.
3. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en hiertoe - als hierover in 3.1 tot en met 3.3 samengevat is weergegeven voor zover in hoger beroep van belang - overwogen.
3.1. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek dat aan het bestreden besluit is voorafgegaan, voldoende uitgebreid en zorgvuldig geweest. De verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts Klijn hebben hun conclusies gebaseerd op eigen onderzoek, dossierstudie, informatie van de huisarts en behandelend specialisten alsmede op de door appellante geuite klachten.
3.2. De verzekeringsarts heeft expliciet vermeld dat hij het protocol CVS heeft gevolgd en de rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor de juistheid van de stelling van appellante dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar verminderde energetische belastbaarheid.
3.3. Op de in de beroepsfase overgelegde rapportage van M.N.G. Ooms (verzekeringsarts en medisch adviseur van appellante) van 5 oktober 2010 heeft bezwaarverzekeringsarts Huijsmans gereageerd. Volgens haar is terecht niet uitgegaan van “geen duurzaam benutbare mogelijkheden”. Appellante is niet om medische redenen genoodzaakt tot bedlegerigheid, zij is niet opgenomen en ook is er geen sprake van ernstig persoonlijk disfunctioneren. Appellante wordt ook niet voor enige medische/psychische aandoening behandeld; geen therapie, geen medicatie sinds jaren. De rechtbank kan zich met dit standpunt verenigen.
4. In hoger beroep heeft appellante haar gronden beperkt tot de medische grondslag en in essentie herhaald wat zij in beroep heeft aangevoerd. Volgens appellante is - kort samengevat - in het verleden vastgesteld dat zij CVS heeft en aandoeningen in psychiatrische zin op grond waarvan werd geconcludeerd tot het ontbreken van duurzaam benutbare mogelijkheden. In 1999 en in 2003 werd de situatie van appellante opnieuw getoetst en kwam het Uwv tot dezelfde conclusie. Niet duidelijk is waarom de situatie van appellante in 2008 anders wordt beoordeeld. De door appellante ingeschakelde medisch adviseur Ooms concludeert dat de in 1997 (de Raad begrijpt: 1998) bij appellante door de psychiatrisch deskundige vastgestelde psychopathologie nog altijd allesbepalend is. De rechtbank heeft zich ten onrechte verenigd met de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts dat terecht niet is uitgegaan van geen duurzaam benutbare mogelijkheden.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit en maakt de overwegingen van de rechtbank tot de zijne. Ook de Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden om de conclusies van de (bezwaar)verzekeringartsen van het Uwv voor onjuist te houden. Er is zorgvuldig onderzoek verricht en de voorhanden zijnde medische gegevens bieden onvoldoende aanknopingspunten voor het standpunt van appellante dat zij op de datum in geding steeds geen duurzaam benutbare mogelijkheden had noch dat haar beperkingen op die datum zijn onderschat. Hieraan voegt de Raad nog het volgende toe.
5.2. Uit de toelichting bij artikel 2 lid 5 sub d van het oSB volgt dat het bij het ontbreken van duurzaam benutbare mogelijkheden moet gaan om psychische klachten van zeer ernstige aard. Appellante heeft in dit verband in hoger beroep (nogmaals) gewezen op het rapport van Ooms van 5 oktober 2010 en zijn conclusie dat bij appellante sprake is van ernstige psychopathologie. Zoals bezwaarverzekeringsarts Huijsmans terecht heeft opgemerkt, ontbreekt voor deze conclusie enige argumentatie. Nog daargelaten dat Ooms geen eigen medisch onderzoek heeft gedaan, baseert hij zijn conclusie over de psychische gesteldheid van appellante enkel op bevindingen van psychiater H. van Nuffel. Deze bevindingen dateren echter van juni 1998, dus ruim tien jaar voor de datum in geding van 16 december 2008. Bovendien schrijft Van Nuffel in zijn rapport van 13 juni 1998 dat er bij appellante geen tekenen zijn van majeur psychiatrische pathologie, dat zij niet depressief is, niet psychotisch en niet angstig. Voorts blijkt uit dit rapport dat geen sprake is van een eindtoestand maar van een ontwikkelingsproces. De bevindingen van Van Nuffel zijn dan ook onvoldoende om op datum in geding een ernstige psychopathologie aan te nemen. Appellante heeft nadien, ondanks advies hiertoe van Van Nuffel, geen therapie gevolgd en zich evenmin onder psychiatrische behandeling/begeleiding gesteld. Latere medische informatie over haar psychische gesteldheid ontbreekt dan ook. De (enkele) omstandigheid dat bij eerdere beoordelingen geen duurzame benutbare mogelijkheden voor appellante zijn aangenomen, maakt voorgaand oordeel niet anders. Hierbij merkt de Raad nog op dat appellante voor de herkeuring in 2003 niet is gezien door een verzekeringsarts en dat deze is verricht door een medisch medewerker. Tegen deze achtergrond ziet de Raad geen aanleiding om een medisch deskundige te benoemen zoals verzocht door appellante.
5.3. Uit de stellingen van appellante in hoger beroep volgt, zoals ook de (bezwaar)verzekeringsartsen in hun rapportages hebben vastgesteld, dat vooral klachten van beperkte energie en chronische vermoeidheid haar parten spelen. Appellante heeft in hoger beroep echter niet meer concreet onderbouwd aangevoerd dat deze klachten onvoldoende zijn vertaald in de FML.
5.4. De Raad heeft ten slotte, uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid, geen aanleiding om de in aanmerking genomen functies niet in medisch opzicht geschikt te achten voor appellante.
5.5. Uit het overwogene onder 5.1 tot en met 5.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 september 2012.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) G.J. van Gendt
EK