ECLI:NL:CRVB:2012:BX6221

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-4736 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van schuldig nalatig zijn in het betalen van AOW-premie door appellante

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 augustus 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 22 juni 2011. Appellante, die in hoger beroep ging, werd door de Sociale verzekeringsbank (Svb) schuldig nalatig verklaard in het betalen van de verschuldigde AOW-premie. De Svb ontving van de belastingdienst informatie dat appellante een openstaande belasting- en premieschuld had van € 33.317,00 over het jaar 2001. De rechtbank oordeelde dat appellante terecht schuldig nalatig was verklaard, omdat zij niet aannemelijk had gemaakt dat de schuld was voldaan.

Appellante stelde dat er bedragen van € 46.000,00 en € 49.958,00 waren overgemaakt naar de belastingdienst, maar dat deze ten onrechte waren toegerekend aan de belastingschuld van haar echtgenoot. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen reden was om aan te nemen dat de belastingdienst de overschrijvingen onterecht had toegerekend aan de aanslagen van de echtgenoot. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Svb terecht de bepalingen van de Wet financiering volksverzekeringen had toegepast.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toerekening van betalingen en de verantwoordelijkheid van de belastingdienst om aan te tonen dat betalingen correct zijn verrekend. De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

11/4736 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 22 juni 2011, 11/1385 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak 31 augustus 2012.
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2012. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger]. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.
OVERWEGINGEN
1.1. De Svb heeft van de belastingdienst bericht ontvangen dat appellante € 33.317,00 aan inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over 2001 verschuldigd is. De openstaande belastingschuld is vastgesteld op aangifte. Bij besluit van 3 december 2010 heeft de Svb vastgesteld dat appellante schuldig nalatig is de verschuldigde premie te betalen.
1.2. Bij besluit 21 januari 2011 heeft de Svb het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellante terecht schuldig nalatig is verklaard over 2001.
3. Appellante heeft het standpunt ingenomen dat zij ten onrechte schuldig nalatig is verklaard omdat de premies al zijn betaald. Op 5 december 2006 is in opdracht van de echtgenoot van appellante een bedrag van € 46.000,00 en een bedrag van € 49.958,00 overgeschreven op de rekening van de belastingdienst. De bedragen zijn volgens appellante ten onrechte toegerekend aan de vermeende belastingschuld van de echtgenoot. Gesteld is dat de toerekening berust op een misverstand. Volgens appellante heeft de echtgenoot geen belastingschuld en berust het gebruik van het nummer van de echtgenoot op een onjuiste aanname van de belastingdienst. In de visie van appellante ligt het op de weg van de belastingdienst om aan te tonen dat de betalingen juist zijn verrekend met deze vermeende belasting- en premieschuld van de echtgenoot.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Er is geen aanleiding het oordeel van de rechtbank dat appellante terecht schuldig nalatig is verklaard over 2001 onjuist te achten. Niet aannemelijk is dat appellante de bij de aanslag over 2001 vastgestelde belasting- en premieschuld van € 33.317,- heeft voldaan. In de gegevens van de belastingdienst is vermeld dat appellante (nummer [nr.]) over 2001 een openstaande belasting- en premieschuld heeft van in totaal € 33.317,-. In antwoord op vragen van de Svb heeft de belastingdienst meegedeeld dat de aan de echtgenoot van appellante opgelegde aanslagen wel zijn voldaan, maar de aan appellante opgelegde aanslagen niet. De op 5 december 2006 overgemaakte bedragen van € 46.000,00 en € 49.958,00 zijn toegerekend aan een tweetal aanslagen, opgelegd aan de echtgenoot (nummer [nr.]). Op de door appellante overgelegde rekeningafschriften is bij beide overschrijvingen van 5 december 2006 het nummer [nr.] van de aan haar echtgenoot opgelegde aanslagen vermeld. Gelet daarop is er geen grond om aan te nemen dat de belastingdienst de overschrijvingen ten onrechte heeft toegerekend aan de aanslagen die aan de echtgenoot zijn opgelegd. De stelling van appellante dat sprake zou zijn van een misverstand van de zijde van de belastingdienst is niet aannemelijk. Ter zitting heeft de Svb verklaard dat indien de belastingdienst alsnog tot de conclusie komt dat sprake is van een onjuiste verrekening van de hiervoor genoemde bedragen, de Svb de schuldig-nalatigverklaring over 2001 opnieuw in overweging zal nemen.
4.2. De Svb heeft terecht toepassing gegeven aan de ten tijde hier in geding geldende bepalingen van de Wet financiering volksverzekeringen. Daaraan doet niet af dat in het besluit van 21 januari 2011 tevens de artikelnummers van de - met ingang van 1 januari 2006 geldende - bepalingen van de Wet financiering sociale verzekeringen zijn vermeld.
5. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2012.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) M.R. Schuurman
HD