ECLI:NL:CRVB:2012:BX6117

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-2682 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om WUBO-erkenning en -uitkering met betrekking tot oorlogsgeweld

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 augustus 2012 uitspraak gedaan in het geding tussen appellante en de Pensioen en Uitkeringsraad. Appellante, geboren in 1943 in het voormalige Nederlands-Indië, had een aanvraag ingediend voor erkenning als burger-oorlogsslachtoffer op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De aanvraag werd afgewezen door verweerder op 26 oktober 2010, en dit besluit werd gehandhaafd in het bestreden besluit van 26 april 2011. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellante niet voldoende had aangetoond dat zij was getroffen door oorlogsgeweld zoals bedoeld in de Wubo. De Raad oordeelde dat de gebeurtenissen die appellante had meegemaakt, waaronder ongeregeldheden in de kazerne en het KIS-kampement te Makassar, niet onder de werkingssfeer van de Wubo vallen, omdat deze na de soevereiniteitsoverdracht van Nederlands-Indië op 27 december 1949 plaatsvonden.

Appellante voerde aan dat zij ook ongeregeldheden had meegemaakt in de periode van mei 1946 tot maart 1947, en verwees naar verklaringen van haar broer en een advies van verweerder. De Raad concludeerde echter dat de informatie uit het dossier en de verklaringen niet voldoende waren om aan te tonen dat de gebeurtenissen in die periode onder de Wubo vallen. De Raad was van mening dat er voldoende onderzoek was gedaan naar de relatiedossiers van de genoemde personen en dat de afwijzing van de aanvraag terecht was.

Uiteindelijk verklaarde de Centrale Raad van Beroep het beroep ongegrond en bevestigde het bestreden besluit. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier.

Uitspraak

11/2682 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante) en
de Pensioen en Uitkeringsraad (verweerder)
Datum uitspraak: 30 augustus 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellante is beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 26 april 2011, kenmerk BZ01257197, (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2012. Namens appellante is verschenen mr. J.C.M. van Berkel, advocaat. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind.
OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante is in 1943 geboren in het toenmalige Nederlands-Indië. In juli 2010 heeft zij bij verweerder een aanvraag ingediend om erkenning als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo en om toekenningen op grond van die wet. Bij besluit van 26 oktober 2010, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder deze aanvraag afgewezen op de grond dat in onvoldoende mate is aangetoond of aannemelijk gemaakt dat appellante is getroffen door oorlogsgeweld als bedoeld in de Wubo. In dat verband heeft verweerder - voor zover nog van belang - overwogen dat de door appellante meegemaakte ongeregeldheden in de kazerne en het KIS-kampement te Makassar niet onder de werking van de Wubo vallen, omdat deze gebeurtenissen hebben plaatsgevonden na de soevereiniteitsoverdracht van Nederlands-Indië op 27 december 1949.
1.2. In beroep heeft appellante aangevoerd dat zij naast de ongeregeldheden te Makassar in 1950, die buiten de werking van de Wubo vallen, ook ongeregeldheden in de periode van mei 1946 tot maart 1947 heeft meegemaakt. Zij heeft daartoe verwezen naar de verklaringen van haar broer [naam broer] en een advies van verweerder inzake een aanvraag van deze broer. Ook is zij van mening dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar relatiedossiers van personen die tijdens de hoorzitting in bezwaar zijn genoemd.
2. De Raad overweegt als volgt.
2.1. Met verweerder is de Raad van oordeel dat uit de in het dossier aanwezige verklaringen moet worden afgeleid dat de vermelde gebeurtenissen te Makassar (slechts) zien op de ongeregeldheden in Makassar van na de soevereiniteitsoverdracht van het voormalige Nederlands-Indië op 27 december 1949. Weliswaar blijkt uit de informatie van het Instituut voor oologs-, holocaust- en genoicidestudies (NIOD) in het advies inzake de aanvraag van appellantes broer dat er behalve van april tot augustus 1950 ook een gewelddadige periode van mei 1946 tot maart 1947 in Makassar was, maar noch appellante noch haar broer hebben twee periodes van ongeregeldheden in Makassar onderscheiden, waarbij de zowel op de hoorzitting in bezwaar als in het sociaal rapport inzake de aanvraag van appellantes broer geschetste situatie overeenstemt met de informatie van het NIOD met betrekking tot de ongeregeldheden in 1950. Andi Abdus Azis verzette zich toen met zijn compagnie tegen de Indonesische Republiek en Nederland stuurde het oorlogsschip “Kortenaer”. Nu de Wubo niet van toepassing is op gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden na 27 december 1949, kunnen deze gebeurtenissen niet onder de werkingssfeer van de Wubo worden gebracht.
2.2. Appellantes grief dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar relatiedossiers van personen die tijdens de hoorzitting in bezwaar zijn genoemd, kan de Raad niet volgen, nu het advies op bezwaar een uitvoerig onderzoek naar de genoemde personen laat zien.
3. Het bestreden besluit houdt, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in rechte stand en het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2012.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) M.R. Schuurman
HD