ECLI:NL:CRVB:2012:BX6108

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-4095 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van erkenning als burger-oorlogsslachtoffer op basis van onvoldoende nieuwe feiten

In deze zaak heeft appellant, A.J.J. van Ommen, beroep ingesteld tegen een besluit van de Pensioen en Uitkeringsraad, waarin zijn verzoek om erkenning als burger-oorlogsslachtoffer op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het ontbreken van relevante nieuwe feiten of gegevens die de eerdere beslissing konden onderbouwen. Appellant, geboren in 1937 in het voormalige Nederlands-Indië, had eerder in 2000 een aanvraag ingediend die was afgewezen omdat er geen bevestiging was van zijn betrokkenheid bij beschietingen tijdens de Bersiap-periode.

Appellant heeft in de loop der jaren meerdere verzoeken tot herziening ingediend, maar telkens werd geconcludeerd dat er geen nieuwe feiten waren die de afwijzing konden rechtvaardigen. In zijn beroep verwees appellant naar een geanonimiseerd advies dat suggereerde dat de wijk waar hij woonde, betrokken was bij bombardementen, maar de Raad oordeelde dat deze informatie niet voldoende was om aan te nemen dat appellant zelf door oorlogsgeweld was getroffen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de door appellant aangedragen feiten niet nieuw waren en dat de eerdere afwijzing terecht was. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om het bestreden besluit te herzien en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door A. Beuker-Tilstra, met M.R. Schuurman als griffier, en vond plaats op 30 augustus 2012.

Uitspraak

11/4095 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
A.J.J. van Ommen te Heerlen (appellant)
de Pensioen en Uitkeringsraad (verweerder)
Datum uitspraak 30 augustus 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant is beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 22 juni 2011, kenmerk BZ01257139, (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2012. Namens appellant is verschenen mr. J.C.M. van Berkel, advocaat. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind.
OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is in 1937 geboren in het toenmalige Nederlands-Indië. In februari 2000 heeft hij bij verweerder een aanvraag ingediend om erkenning als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo en om toekenningen op grond van die wet. Bij besluit van 29 september 2000, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 22 december 2000, heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. In dat verband heeft verweerder overwogen dat van het meemaken van beschietingen tussen pemoeda’s en Japanners tijdens de Bersiap-periode, buiten appellants eigen verklaring, geen bevestiging is gekregen.
1.2. Bij brief van 28 juni 2004 heeft appellant verweerder verzocht het onder 1.1 genoemde besluit te herzien. Bij besluit van 8 september 2004 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Verweerder was van mening dat appellant in het kader van zijn verzoek om herziening geen van belang zijnde nieuwe feiten en omstandigheden heeft vermeld, waarmee bij de eerder genomen beslissing geen rekening is gehouden.
1.3. Bij brief van 20 april 2010 heeft appellant verweerder opnieuw verzocht het onder 1.1 genoemde besluit te herzien. Bij besluit van 19 oktober 2010, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Verweerder was - samengevat - van mening dat geen relevante nieuwe feiten of gegevens zijn vermeld en heeft daarbij overwogen dat de ingebrachte gegevens naar de algemene oorlogsomstandigheden in Bandoeng verwijzen, maar dat directe betrokkenheid van appellant bij beschietingen tijdens de Bersiap-periode niet is komen vast te staan. Met betrekking tot appellants toelating tot de Algemene Oorlogsongevallenregeling heeft verweerder overwogen dat deze omstandigheid niet direct kan leiden tot toelating tot de Wubo omdat de toelatingscriteria verschillend zijn.
1.4. In beroep heeft appellant hetgeen hij in bezwaar heeft aangevoerd gehandhaafd en daarbij verwezen naar een geanonimiseerd advies in een andere Wubo-procedure waarin onder meer is vermeld dat de Nakulaweg in Bandoeng ongeveer 600 à 700 meter van vliegveld Andir ligt en dat aangenomen mag worden dat de desbetreffende wijk nauw betrokken is geweest bij de bombardementen op het vliegveld tijdens de Japanse bezetting. Aangezien appellant in een huis aan de Nakulaweg woonde ten tijde van de Japanse bezetting en de Bersiap-periode en dit huis is beschoten, is appellant van mening dat het voldoende vaststaat dat hij direct getroffen is door oorlogsgeweld in de vorm van beschietingen.
2. De Raad overweegt als volgt.
2.1. De door appellant genoemde beschieting van het huis aan de Nakulaweg ten tijde van de Bersiap-periode is beoordeeld bij de beslissing op de onder 1.1 genoemde aanvraag. Dat brengt mee dat de Raad gelet op het bepaalde in artikel 61, derde lid, van de Wubo het bestreden besluit in zoverre slechts met terughoudendheid kan toetsen. Daarbij staat centraal of appellant (nieuwe) feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die bij de eerdere aanvraag niet bekend waren en waarin verweerder aanleiding had moeten vinden om tot herziening over te gaan.
2.2. Van dergelijke gegevens is de Raad niet gebleken. Op grond van de ingebrachte en historische gegevens moet worden aangenomen dat de situatie in Bandoeng ten tijde van de Japanse bezetting en de Bersiap-periode zeer onrustig was, maar dat is onvoldoende om aan te nemen dat appellant zelf is getroffen door oorlogsgeweld. Dit blijkt ook niet uit de eigen verklaringen van appellant die zich in het dossier bevinden. In dat verband is ook de getuigenverklaring van appellants zuster A. Brust-van Ommen daartoe onvoldoende. Zij heeft bevestigd dat het huis aan de Nakulaweg, waar het gezin woonde, geraakt is door kogels bij gevechten tussen pemoeda’s en Japanners, maar niet is gesteld of gebleken dat er sprake was van grote materiële schade of dat appellant daarbij gewond is geraakt of geconfronteerd is met verwondingen of omkomen van naasten.
3. Het bestreden besluit houdt, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in rechte stand en het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2012.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) M.R. Schuurman
HD