Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage van 6 oktober 2011, 11/6022 (aangevallen uitspraak)
De Minister van Defensie (appellant)
Datum uitspraak: 9 augustus 2012
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Op 28 november 2011 heeft appellant ter uitvoering van de aangevallen uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Hierop heeft mr. H.J.G Dudink, advocaat, namens betrokkene gereageerd.
Appellant heeft nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2012. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J van de Ruit en mr. R. Botman. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Dudink.
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende, hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene werd bij besluit van 8 november 2007 met toepassing van artikel 17 van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) voor de duur van drie jaar (van 1 november 2007 tot 1 november 2010) de functie toegewezen van brigadeadjudant (stafadjudant) bij de brigade Operationele Ondersteuning van het district KMar Schiphol. Bij besluit van 19 maart 2008 is betrokkene met terugwerkende kracht tot 1 november 2007 een schadeloosstelling toegekend in de vorm van aanvulling op het salaris van adjudant-onderofficier, zodanig dat hij de facto het salaris geniet waarop hij aanspraak zou kunnen hebben indien hij per 1 november 2007 zou zijn bevorderd tot eerste luitenant. Dit besluit voert terug naar een brief van 29 januari 2004 die geschreven is in het kader van het arbeidsvoorwaardenoverleg met als onderwerp “de problematiek adjudant+”, en een brief van 13 maart 2008, waarin bepaalde aspecten van de brief van 29 januari 2004 nader worden uitgelegd.
1.2. Bij besluit van 15 november 2010 is betrokkene met ingang van 1 februari 2011 aangewezen als herplaatsingskandidaat in de zin van het Sociaal beleidskader Defensie (SBK), met als verwachte einddatum 1 augustus 2011. In december 2009 is betrokkene al ervan op de hoogte gesteld dat de plaatsingsduur op zijn functie niet wordt verlengd.
1.3. Tegen het besluit van 15 november 2010 heeft betrokkene bezwaar gemaakt voor zover hij was aangewezen als herplaatsingskandidaat in de zin van het SBK. Dit bezwaar is bij besluit van 20 juni 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.4. Bij besluit van 3 januari 2012 is betrokkene met toepassing van artikel 17 van het AMAR voor de duur van drie jaar (van 1 februari 2011 tot 1 februari 2014) de functie van brigadeadjudant bij de brigade Drenthe-IJsselstreek toegewezen. Daartegen heeft betrokkene bezwaar gemaakt.
2. De voorzieningenrechter van de rechtbank (rechtbank) heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en appellant opgedragen om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Overwogen is dat, gezien de bijzondere rechtspositionele aspecten die vanwege het beleid eigen zijn aan de functie van stafadjudant, in de gegeven situatie het SBK op appellant niet van toepassing is. Daarmee heeft appellant bij het bestreden besluit geen rekening gehouden, aldus de rechtbank.
3. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt gehandhaafd dat op betrokkene het SBK wel degelijk van toepassing is en dat betrokkene, met inachtneming van het SBK, terecht als herplaatsingskandidaat is aangewezen, nu hij op 1 februari 2011 geen functie had. Betrokkene heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De minister betwist het standpunt van betrokkene dat hem als stafadjudant, gezien het beleid uiteengezet in de onder 1.1 genoemde brieven, een officiersfunctie had moeten worden aangeboden, omdat er voor hem geen functie van stafadjudant beschikbaar was. De minister heeft gesteld dat er toen - en ook eerder al - functies van stafadjudant beschikbaar waren, zodat betrokkene aan het beleid geen aanspraak op een officiersfunctie kan ontlenen. Daarom was betrokkene op 1 februari 2011, na afloop van het reguliere plaatsingstraject, een militair zonder functie en diende hij te worden aangewezen als herplaatsingskandidaat in de zin van het BSK.
4.2. De Raad kan de minister in dit betoog volgen. Het beleid heeft als kern dat, zou er voor betrokkene op 1 februari 2011 geen functie als stafadjudant beschikbaar zijn, de minister aan betrokkene een officiersfunctie moet aanbieden. Voor de Raad staat echter vast dat er in de tijd hier van belang voor betrokkene wel enige functies van stafadjudant beschikbaar waren maar juist niet een voor betrokkene passende officiersfunctie. Betrokkene heeft wel zonder resultaat naar een aantal luitenantfuncties gesolliciteerd, maar niet naar de beschikbare adjudantfuncties. Betrokkene was per 1 februari 2011 dus een militair zonder functie. Op grond van artikel 4.2 van het SBK moest hij dus als herplaatsingskandidaats worden aangewezen.
4.3. De slotsom moet zijn dat de minister, in de omstandigheden waarin betrokkene op 1 februari 2011 verkeerde, op goede gronden en terecht hem als herplaatsingskandidaat heeft aangemerkt.
5. De rechtbank heeft dat niet onderkend. De aangevallen uitspraak moet dus worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren. Verder zal de Raad het besluit van 28 november 2011 - dat volgens artikel 6:19, eerste lid, en 6:20, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, in het geding is betrokken - vernietigen omdat aan dit besluit de grondslag is ontvallen.
6. Voor een proceskostenvergoeding ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten
- verklaart het beroep tegen het besluit van 20 juni 2011 ongegrond
- vernietigt het besluit van 28 november 2011.
Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en A.A.M. Mollee als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2012.
(getekend) J.M. Tason Avila