ECLI:NL:CRVB:2012:BX5809

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12-1895 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van Wajong-uitkering met ingang van een jaar voor de aanvraag zonder bijzonder geval

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant A. te B. tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 23 februari 2012, waarin het beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellant had op 22 mei 2007 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, welke door het Uwv op 7 juni 2011 werd goedgekeurd met terugwerkende kracht tot 22 mei 2006. Het Uwv stelde echter dat er geen sprake was van een bijzonder geval, zoals bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Wajong, en dat appellant eerder in staat had moeten zijn om een aanvraag in te dienen.

De rechtbank volgde het standpunt van het Uwv en oordeelde dat appellant niet om medische redenen verhinderd was om eerder een aanvraag in te dienen. De rechtbank concludeerde dat onbekendheid met de Wajong geen bijzonder geval oplevert en dat er geen nieuwe gezichtspunten waren die het oordeel van de rechtbank zouden kunnen veranderen. Appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de rechtbank voldoende had gemotiveerd dat er geen sprake was van een bijzonder geval en dat het hoger beroep van appellant niet slaagde.

De uitspraak werd gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van griffier I.J. Penning, en werd openbaar uitgesproken op 22 augustus 2012. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/1895 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 23 februari 2012, 11/2770 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 22 augustus 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld door mr. M.G.M. Frerix, advocaat.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna hij het onderzoek heeft gesloten.
OVERWEGINGEN
1.1. Voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat met vermelding van het volgende.
1.2. Appellant, geboren op 24 maart 1964, heeft op 22 mei 2007 een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Bij besluit van 7 juni 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, aan appellant met ingang van 22 mei 2006, een jaar voor de aanvraag, een Wajong-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het Uwv neemt daarbij het standpunt in dat er geen sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Wajong.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank volgt het standpunt van het Uwv dat geen sprake is van een bijzonder geval en dat appellant in staat is geweest eerder een aanvraag in te dienen. Met verwijzing naar het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende rapport van de bezwaarverzekeringsarts is de rechtbank van oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van de situatie dat appellant om medische redenen niet in staat was om eerder een Wajong-uitkering aan te vragen. Appellant moet in staat zijn geweest om, eventueel met hulp van derden, een Wajong-uitkering aan te vragen. Onbekendheid met de Wajong levert volgens vaste rechtspraak geen bijzonder geval op. Ten slotte heeft de rechtbank geoordeeld dat met betrekking tot appellant geen sprake is van een situatie dat pas op een later tijdstip duidelijk zicht is ontstaan op de ernst van de aandoening en de gevolgen daarvan voor de arbeidsgeschiktheid.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij zich niet kan verenigen met het oordeel van de rechtbank dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van een bijzonder geval.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt zich achter de overwegingen die de rechtbank in de aangevallen uitspraak aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd dat er geen sprake is van een bijzonder geval. De rechtbank is daarin voldoende ingegaan op de gronden van appellant. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van hetgeen hij in beroep naar voren heeft gebracht. Wezenlijk nieuwe gezichtspunten zijn niet aangevoerd. Het hoger beroep leidt dan ook niet tot een ander oordeel.
4.2. Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd en het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade moet worden afgewezen.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2012.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) I.J. Penning
NW