ECLI:NL:CRVB:2012:BX4905

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-2042 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op ouderdomspensioen AOW en verzekeringsperiode echtgenoot

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) met betrekking tot haar recht op een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Appellante, geboren in 1945, heeft altijd in Marokko gewoond en is gehuwd geweest met een man die van 17 mei 1966 tot 1 juli 1988 verzekerd was voor de AOW. De Svb had eerder vastgesteld dat de echtgenoot van appellante recht had op een ouderdomspensioen van 46% van het volledige pensioen voor een gehuwde, maar in een later besluit werd dit percentage verlaagd naar 32% voor een ongehuwde, met de stelling dat de echtgenoot niet langer verzekerd was na 1 juli 1988.

Tijdens de zittingen is appellante niet verschenen, maar de Svb heeft zich laten vertegenwoordigen. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de Svb de verzekerde periode van de echtgenoot van appellante onjuist had vastgesteld. De Raad heeft overwogen dat, op basis van de AOW-wetgeving, de echtgenoot van appellante niet verzekerd kon zijn na het bereiken van de leeftijd van 65 jaar, wat in zijn geval op 1 juli 1988 was. De Raad heeft het beroep van appellante gegrond verklaard en het besluit van de Svb vernietigd, waarbij is bepaald dat appellante met ingang van 1 juli 2010 recht heeft op een ouderdomspensioen ter hoogte van 46% van het volledige pensioen voor een ongehuwde.

De uitspraak is gedaan op 17 augustus 2012, waarbij de Raad ook heeft bepaald dat de Svb het door appellante betaalde griffierecht moet vergoeden. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam vernietigd, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De Raad heeft de zaak zelf afgedaan en de juiste pensioenrechten vastgesteld, waarbij de Svb is aangesproken op de gemaakte fouten in de eerdere besluiten.

Uitspraak

11/2042 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 maart 2011, 10/4127 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante], te [woonplaats], Marokko (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak 17 augustus 2012.
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2012. Appellante is daarbij niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door K. van Ingen.
Het onderzoek is toen ter zitting geschorst ten einde nadere informatie op te vragen bij partijen en de rechtbank.
De Svb heeft bij brieven van 23 mei en 3 juli 2012 gereageerd op het verzoek om nadere informatie en de rechtbank bij faxbericht van 18 juli 2012.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 20 juli 2012. Appellante is daarbij niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door A. van der Weerd.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante, geboren in 1945, is in 1955 gehuwd met [naam echtgenoot], geboren in 1923. De echtgenoot van appellante heeft van medio mei 1966 tot 21 oktober 1981 in Nederland gewoond en gewerkt. Ten tijde van zijn vertrek uit Nederland ontving de echtgenoot van appellante een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering berekend naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellante heeft altijd in Marokko gewoond.
1.2. De Svb heeft bij besluit van 16 mei 1989 met ingang van 1 juli 1988 aan de echtgenoot van appellante een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend ter hoogte van 46% van het volledige ouderdomspensioen voor een gehuwde. Tevens is aan hem een toeslag ingevolge de AOW toegekend ter hoogte van 46% van de volledige toeslag. Daarbij is de Svb ervan uitgegaan dat de echtgenoot van appellante tijdens zijn huwelijk met appellante gedurende afgerond 23 jaar verzekerd is geweest ingevolge de AOW en dat die jaren op grond van het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko van 14 oktober 1972 (Verdrag) als verzekerde jaren van appellante aangemerkt moeten worden. Bij uitspraak van
11 december 1991 heeft de Raad van Beroep te Amsterdam het beroep tegen het besluit van
16 mei 1989 ongegrond verklaard.
1.3. De echtgenoot van appellante is op 2 mei 1991 overleden. De Svb heeft vervolgens aan appellante een nabestaandenuitkering toegekend. Deze uitkering is met ingang van 1 juli 2010 beëindigd, omdat appellante toen de leeftijd van 65 jaar had bereikt.
1.4. Bij beslissing op bezwaar van 2 juli 2010 (bestreden besluit) heeft de Svb na bezwaar gehandhaafd zijn besluit van 14 januari 2010, waarbij aan appellante een ouderdomspensioen krachtens de AOW is toegekend ter hoogte van 32% van het pensioen voor een ongehuwde. Daarbij is overwogen dat uit onderzoek van de Svb is gebleken dat de echtgenoot van appellante verzekerd is geweest ingevolge de AOW van 15 mei 1966 tot zijn terugkeer naar Marokko op 20 oktober 1981. De Svb heeft medegedeeld dat de gegevens omtrent de toekenning van het AOW-pensioen aan de echtgenoot van appellante niet meer beschikbaar waren, omdat het betreffende dossier na het overlijden van de echtgenoot in 1991 is vernietigd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard.
3.1. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar echtgenoot vanaf 1981 tot zijn overlijden in 1991 verzekerd is geweest ingevolge de AOW.
3.2. Naar aanleiding van een vraag van de Raad heeft de rechtbank, na een archief onderzoek, bij faxbericht van 18 juli 2012 een kopie van de uitspraak van de Raad van Beroep te Amsterdam van 11 december 1991 toegezonden. Uit die uitspraak blijken de onder 1.1 en 1.2 vermelde feiten.
3.3. Ter zitting heeft de gemachtigde van de Svb verklaard dat het bestreden besluit niet wordt gehandhaafd en dat ermee ingestemd kan worden dat de Raad, zelf in de zaak voorziend, zal bepalen dat appellante per 1 juli 2010 recht heeft op een ouderdomspensioen ter hoogte van 46% van het volledige pensioen voor een ongehuwde.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Tussen partijen is in geschil of appellante op grond van het Verdrag, zoals dat per 1 november 2004 is gewijzigd, aanspraak heeft op een hoger ouderdomspensioen dan het haar toegekende pensioen ter hoogte van 32% van het volledige pensioen voor een ongehuwde. Voor de beoordeling van dit geschilpunt is van doorslaggevend belang gedurende welk tijdvak de echtgenoot van appellante in het verleden verzekerd is geweest ingevolge de AOW.
4.2. Uit de kort voor de zitting van 20 juli 2012 ontvangen uitspraak van de Raad van Beroep te Amsterdam blijkt dat de Svb al eerder heeft beslist dat de echtgenoot van appellante van 17 mei 1966 tot 1 juli 1988 verzekerd is geweest ingevolge de AOW. Op grond van deze gegevens moet geconcludeerd worden dat de Svb de verzekerde periode van de echtgenoot van appellante bij het bestreden besluit onjuist heeft vastgesteld. De Svb heeft dit ter zitting ook erkend. Het hoger beroep van appellante slaagt derhalve in zoverre.
4.3. De stelling van appellante dat haar echtgenoot ook nog tot zijn overlijden op 2 mei 1991 verzekerd is gebleven ingevolge de AOW, wordt niet onderschreven. Ingevolge artikel 6 van de AOW, zoals dit luidde gedurende de in dit geding van belang zijnde periode, kunnen slechts personen die de leeftijd van 65 jaar nog niet hebben bereikt verzekerd zijn ingevolge die wet. Vanaf 1 juli 1988 was de echtgenoot van appellante derhalve niet langer verzekerd krachtens de AOW.
4.4. Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep grotendeels slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Nu vaststaat dat appellante per 1 juli 2010 recht heeft op 46% van het volledige pensioen voor een ongehuwde bestaat, mede gelet op hetgeen ter zitting is besproken, voldoende aanleiding om - zelf in de zaak voorziend - het geschil finaal te beslechten.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, nu van voor vergoeding in aanmerking komende kosten niet is gebleken.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-vernietigt de aangevallen uitspraak;
-verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 2 juli 2010;
-herroept het besluit van 14 januari 2010;
-bepaalt dat appellante met ingang van 1 juli 2010 recht heeft op een ouderdomspensioen ter hoogte van 46% van het volledige pensioen voor een ongehuwde en bepaalt tevens dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 2 juli 2010;
-bepaalt dat de Svb aan appellante het door haar betaalde griffierecht ad € 153,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2012.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) M.R. Schuurman
EV