11/473 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 10 januari 2011, 10/2827 (aangevallen uitspraak)
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 17 augustus 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. W. Ozates, advocaat en opvolgend gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.
OVERWEGINGEN
1. Appellant was werkzaam als productiemedewerker toen hij zich in 2001 ziek meldde in verband met rugklachten. Het Uwv heeft aan appellant met ingang van 30 september 2002 een volledige uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend. Deze uitkering is - na een beroepsprocedure - door het Uwv op 23 maart 2007 met ingang van 24 april 2005 verlaagd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
2.1. Op 18 november 2009 heeft appellant zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld als bedoeld in artikel 39a van de WAO.
2.2. Na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 3 maart 2010 de WAO-uitkering van appellant ongewijzigd vastgesteld op een arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Ter zitting is van de zijde van het Uwv desgevraagd verklaard dat deze vaststelling betrekking heeft op de in 2.1 vermelde datum.
2.3. Bij besluit van 1 juli 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 3 maart 2010 ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en hiertoe als volgt overwogen.
3.1. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. De (bezwaar)verzekeringsartsen hadden eigen onderzoek verricht, alle door appellant overgelegde informatie bestudeerd en daarnaast ook zelf informatie opgevraagd bij de artsen die appellant behandelen. Niet alleen de rugklachten, maar ook de psychische klachten van appellant waren door hen onderzocht en meegewogen in hun bevindingen. Met betrekking tot de rugklachten gaf de verzekeringsarts aan dat er een groot verschil is tussen de beperkingen die appellant zegt te hebben en haar eigen bevindingen. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, met name over zijn psychische klachten, heeft de rechtbank onvoldoende aanleiding gezien om aan het oordeel van de verzekeringsartsen te twijfelen. Appellant heeft in beroep geen andere medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat hij meer beperkingen had dan de verzekeringsartsen hebben aangenomen. De rechtbank heeft dan ook geen reden gezien om te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsartsen dat er op en na 18 november 2009 geen sprake is van toegenomen beperkingen ten opzicht van 2005.
3.2. De rechtbank heeft vervolgens onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Raad (waaronder de uitspraak van 5 juni 2007, LJN BA6517) overwogen dat aan een arbeidskundige beoordeling niet wordt toegekomen indien geen sprake is van een toename van de medische beperkingen die ten grondslag liggen aan de reeds toegekende uitkering.
4. In hoger beroep heeft appellant de gronden van het beroep in essentie herhaald. Volgens appellant heeft de rechtbank onvoldoende rekening gehouden met de informatie uit de curatieve sector. Appellant heeft in het bijzonder aangevoerd dat de verzekeringsarts onder het item psychische klachten ten onrechte slechts uitgaat van kribbigheid en dat er sprake is van vergaande beperkingen op het vlak van psychische belasting. Ook zijn echtgenote kampt met vergaande psychische problemen. Nu er wel sprake is van toegenomen beperkingen heeft de rechtbank ten onrechte de arbeidskundige kant weggelaten, aldus nog steeds appellant.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. In dit geding ligt voor de vraag of de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat er op en na 18 november 2009 geen sprake is van toegenomen beperkingen.
5.2. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en kan zich geheel vinden in de overwegingen die de rechtbank in de aangevallen uitspraak tot dit oordeel hebben geleid en maakt deze tot de zijne. Ook in hoger beroep heeft appellant nagelaten zijn stellingen met medische stukken te onderbouwen.
5.3. Ten aanzien van de gestelde psychische beperkingen overweegt de Raad aanvullend nog het volgende. In zijn rapport van 2 maart 2011 heeft de bezwaarverzekeringsarts opgemerkt dat appellant ten tijde van de datum in geding niet onder behandeling was van een psycholoog of psychiater en ook geen medicatie gebruikte voor psychische klachten. Dit heeft appellant ter zitting bevestigd. Eerst ter zitting heeft appellant aangevoerd een rapport van een behandelaar genaamd “Pavlov” ter onderbouwing van zijn psychische klachten in te willen brengen. De Raad gaat hieraan voorbij. Het had in het kader van een goede procesorde op de weg van (de gemachtigde van) appellant gelegen deze informatie in een (veel) eerder stadium in het geding te brengen. Bovendien is bij navraag ter zitting gebleken dat deze “Pavlov” in de jaren 2006-2007 de behandelaar van appellant zou zijn geweest en dus ruim voor 18 november 2009. In het licht van het voorgaande kan informatie over deze periode, zonder nadere toelichting welke ontbreekt, geen betekenis hebben in de onderhavige procedure. Het zelfde geldt voor de omstandigheid dat zijn echtgenote psychische problemen zou hebben.
5.4. Nu er geen sprake is van toegenomen medische beperkingen is, zoals de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld, een arbeidskundige beoordeling niet meer aan de orde. De Raad onderschrijft ook deze overwegingen.
5.5. Uit hetgeen onder 5.1 tot en met 5.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en C.C.W. Lange en P.J. Stolk als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2012.