ECLI:NL:CRVB:2012:BX4349

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6988 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inhouding van inkomen bij schorsing van een militair wegens bezit van kinderpornografisch materiaal

In deze zaak gaat het om de inhouding van het inkomen van een appellant die werkzaam was bij de Koninklijke Landmacht en geschorst is vanwege de verdenking van het bezit van kinderpornografisch materiaal. De Centrale Raad van Beroep heeft op 9 augustus 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellant was vanaf 6 juli 2009 geschorst, en de commandant heeft besloten om zijn inkomen te verlagen tot het voor hem geldende bijstandsniveau voor ongehuwden. De Raad overweegt dat de commandant voldoende grond had om deze beslissing te nemen, mede gezien het feit dat de appellant ongehuwd is en geen verzorgingsplicht heeft voor minderjarige kinderen of een partner zonder eigen inkomen.

De rechtbank had eerder het bestreden besluit vernietigd, maar de Raad heeft geoordeeld dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand konden blijven. De Raad concludeert dat de commandant met zijn beleid binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling blijft, en dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door de inhouding in onoverkomelijke financiële problemen is geraakt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, en het hoger beroep van de appellant wordt afgewezen.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de commandant om bij de inhouding van het inkomen rekening te houden met de financiële situatie van de appellant, maar ook dat de appellant zelf verantwoordelijk is voor het aanleveren van bewijs van eventuele financiële problemen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/6988 MAW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 17 november 2010, 09/9077 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Commandant Landstrijdkrachten (commandant)
Datum uitspraak: 9 augustus 2012
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De commandant heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. E.O. Hooning-Abbas. De commandant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. A.J. Verdonk.
Na de zitting heeft de Raad het onderzoek heropend. Vervolgens is met toestemming van partijen een nadere zitting achterwege gelaten, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten.
OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant was werkzaam bij de Koninklijke Landmacht in de rang van [rang]. Op 6 juli 2009 heeft de commandant hem doen horen in verband met het voornemen hem te schorsen vanwege de verdenking dat hij in het bezit was van kinderpornografisch materiaal. Bij besluit van 9 juli 2009 (schorsingbesluit) is appellant met ingang van 6 juli 2009 met toepassing van artikel 34, tweede lid, aanhef en onder b, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) geschorst, waarbij is bepaald dat ingevolge artikel 19, eerste lid, van het Inkomstenbesluit militairen (IBM) gedurende de schorsing een derde gedeelte van de inkomsten wordt ingehouden. Voorts is appellant daarbij meegedeeld dat na verloop van zes weken inhouding van het volle bedrag van de inkomsten kan plaatsvinden.
1.2. Bij brief van 13 oktober 2009 is appellant de motivering meegedeeld van het (uit de salarisspecificatie over de maand augustus 2009 blijkende) besluit om hem met ingang van 18 augustus 2009 een inkomen toe te kennen gelijk aan de thans voor hem geldende wettelijk vastgestelde netto bijstandsnorm voor ongehuwden.
1.3. Bij besluit van 19 november 2009 is het bezwaar van appellant tegen het schorsingsbesluit van 9 juli 2009 ongegrond verklaard en is hem meegedeeld dat de voordracht tot ontslag blijft gehandhaafd. Per 1 december 2009 is aan appellant ontslag verleend. Deze besluiten zijn hier niet in geding.
1.4. Bij beslissing op bezwaar van 3 december 2009 (bestreden besluit) is het in 1.2 vermelde besluit betreffende de inhouding vanaf 18 augustus 2009 gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak - voor zover hier van belang - het bestreden besluit vernietigd, nu appellant bij de voorbereiding van het primaire besluit niet over zijn financiële situatie en de inhouding op zijn inkomsten is gehoord. De rechtbank heeft echter aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, nu de inhouding blijft binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling en appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door de inhouding in onoverkomelijke financiële problemen is geraakt.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht overweegt de Raad het volgende.
3.1. In artikel 19, tweede lid, van het IBM is bepaald dat in geval een schorsing (als in dit geval aan de orde is) langer duurt dan zes weken, het hoofd defensieonderdeel kan bepalen dat gedurende die verdere duur van die schorsing een verdere inhouding plaatsvindt tot het volle bedrag der inkomsten. Bij de afweging omtrent de hoogte van de inhouding wordt de financiële positie van de militair in de beschouwing betrokken. De commandant heeft verklaard dat hij als vaste beleidslijn aan deze discretionaire bevoegdheid aldus inhoud geeft, dat gedurende de verdere duur van de schorsing niet het volle bedrag der inkomsten wordt ingehouden, maar het inkomen wordt beperkt tot het voor betrokkene geldende bijstandsniveau. Hiervan kan worden afgeweken, indien betrokkene aannemelijk maakt dat hij daardoor in onoverkomelijke financiële problemen raakt. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB 1 september 1995, 94/2320 MAW, TAR 1995, 258) is hij van oordeel dat - mede gelet op het feit dat het hier een schorsing betreft waarbij betrokkene door eigen toedoen niet meer werkzaam is - de commandant met dit vaste beleid blijft binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling.
3.2. Gegeven de grondslag van het rechtens niet langer aangevochten schorsingsbesluit van 9 juli 2009, het in bezit hebben van kinderpornografisch materiaal, had de commandant ten aanzien van appellant voldoende grond om van de bevoegdheid tot verdere inhouding gebruik te maken. De commandant heeft daarbij - gelet op het gegeven dat appellant ongehuwd is en geen verzorgingsplicht heeft voor minderjarige kinderen of een partner zonder eigen inkomen - terecht de bijstandsnorm voor ongehuwden gehanteerd.
3.3. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij door de inhouding in onoverkomelijke financiële problemen is geraakt. De Raad acht in dit verband van betekenis dat appellant, toen hem bij het horen op 6 juli 2009 werd gevraagd of er redenen zijn om eventueel niet over te gaan tot inhouding op zijn inkomsten, slechts heeft aangegeven dat hij een eigen huishouding en een hypotheek heeft en dat hij verder niets kon aanvoeren. Ook nadien heeft appellant geen financiële gegevens overgelegd waaruit blijkt van onoverkomelijke financiële problemen. Weliswaar laat het overzicht van maandelijkse vaste lasten, dat appellant bij zijn brief van 22 oktober 2009 heeft ingezonden, een maandelijks tekort voor vaste lasten van ruim
€ 1.000,-- per maand en een negatief banksaldo zien, maar daarbij heeft de commandant terecht opgemerkt dat aan appellant in de maanden augustus, november en december 2009 aanmerkelijk meer is uitbetaald dan het in het overzicht genoemde bedrag van € 771,07, terwijl de kredietlimiet van de bankrekening van appellant blijkens het overzicht nog ruimte bood. De Raad laat daarbij nog in het midden - nu daarover door de commandant niets is aangevoerd -, of de commandant met alle door appellant genoemde vaste lasten rekening zou behoren te houden.
4. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit terecht in stand heeft gelaten. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak moet, voor zover aangevochten, worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en A. Beuker-Tilstra en G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als leden, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2012.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) J. de Jong
HD
Q