ECLI:NL:CRVB:2012:BX3485

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5485 AW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak van de voorzieningenrechter inzake voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 augustus 2012 uitspraak gedaan over het verzet van appellant tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. De Raad verklaarde het verzet ongegrond, omdat er geen grond was voor een doorbreking van het appelverbod. De aangevallen uitspraak betrof enkel een verzoek om een voorlopige voorziening en geen beslissing in de hoofdzaak. Appellant had aangevoerd dat zijn verweer niet was meegenomen in de uitspraak, wat volgens hem een schending van het beginsel van hoor en wederhoor zou betekenen, zoals vastgelegd in artikel 6 van het EVRM. De Raad oordeelde echter dat appellant voldoende gelegenheid had gekregen om zijn zienswijze in te brengen bij de voorzieningenrechter. De Raad benadrukte dat de rechter niet op alle aangevoerde gronden hoeft in te gaan, maar zich kan beperken tot de kern van het geschil. De uitspraak van de Raad van 24 februari 2011, waartegen het verzet was ingesteld, werd als correct beoordeeld. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet.

Uitspraak

10/5485 AW-V
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 27 augustus 2010, 08/194 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Hilversum (college)
PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 24 februari 2011 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 24 februari 2011 heeft appellant verzet gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het hoger beroep met registratienummers 11/3081 en 11/3082 plaatsgevonden op 21 juni 2012. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Stové en drs. M.A. Cranse.
Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst en wordt in het hoger beroep respectievelijk het verzet afzonderlijk uitspraak gedaan.
OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 24 februari 2011 berust op de overweging dat de aangevallen uitspraak een uitspraak is als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuurswet. Daartegen staat ingevolge het bepaalde in artikel 18, tweede lid, aanhef en onder c, van de Beroepswet geen hoger beroep open.
Appellant meent dat het appelverbod doorbroken moet worden, omdat de voorzieningenrechter van de rechtbank zijn verweer niet heeft meegenomen in de aangevallen uitspraak. Daardoor is het beginsel van hoor en wederhoor als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) geschonden.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor een doorbreking van het appelverbod. Daarbij is in de eerste plaats van belang dat de aangevallen uitspraak geen beslissing in de hoofdzaak inhoudt maar - slechts - betrekking heeft op een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
De Raad voegt hier nog aan toe dat verder geen sprake is van een schending van een fundamenteel rechtsbeginsel, nu appellant uitvoerig in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze bij de voorzieningenrechter in te brengen. Ten overvloede wijst de Raad op de vaste rechtspraak van de Raad dat de rechter in zijn uitspraak niet op alle aangevoerde gronden hoeft in te gaan (CRvB 8 februari 2007, LJN AZ8746 en TAR 2007, 84). Hij kan zich beperken tot de kern van het geschil. Bij de aangevallen uitspraak is een gemotiveerd voorlopig oordeel over het partijen verdeeld houdende geschilpunt gegeven.
Gelet op het voorgaande dient het verzet ongegrond te worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet ziet de Raad geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en A. Beuker-Tilstra en
G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als leden, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2012.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) J. de Jong
HD