ECLI:NL:CRVB:2012:BX3343

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-7027 ZW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep wegens te late betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juli 2012 uitspraak gedaan over het verzet van appellant tegen een eerdere uitspraak van 29 februari 2012, waarin het hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard. De reden voor deze niet-ontvankelijkheid was dat het verschuldigde griffierecht niet binnen de gestelde termijn was ontvangen. De gemachtigde van appellant, mr. S. Akkas, had het griffierecht pas op 13 februari 2012 betaald, terwijl de termijn op 9 februari 2012 was verstreken. De gemachtigde voerde aan dat zij door een ziekenhuisopname na haar bevalling niet in staat was om tijdig te reageren op de correspondentie van de Raad.

De Raad overwoog dat het de verantwoordelijkheid van de gemachtigde was om, gezien haar situatie, adequate maatregelen te treffen voor de afhandeling van belangrijke poststukken. De Raad oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verontschuldigbaar was, omdat er geen bewijs was dat de gemachtigde niet in staat was om de nodige maatregelen te treffen. Het beroep op artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) werd eveneens afgewezen, omdat de Raad van mening was dat er geen sprake was van excessief formalisme dat de toegang tot de rechter zou belemmeren.

De Centrale Raad van Beroep verklaarde het verzet ongegrond en besloot dat het te laat betaalde griffierecht van € 112,- door de griffier van de Raad zou worden terugbetaald. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet. De uitspraak werd gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van griffier D.W.M. Kaldenhoven, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

11/7027 ZW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 2 december 2011, 11/3775 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 30 juli 2012.
PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 29 februari 2012 heeft de Raad het namens appellant door mr. S. Akkas, advocaat, ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 29 februari 2012 heeft mr. Akkas namens appellant verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 2 juli 2012, waar partijen met voorafgaand bericht niet zijn verschenen.
OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 29 februari 2012 berust op de overwegingen dat het verschuldigde griffierecht niet binnen de bij - aangetekend verzonden - brief van 12 januari 2012 gestelde termijn van vier weken is bijgeschreven op de rekening van de Raad dan wel ter griffie is gestort, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat (de gemachtigde van) appellant niet in verzuim is geweest.
Het griffierecht is door de Raad ontvangen op 13 februari 2012. Dat is buiten de gestelde termijn, die eindigde op 9 februari 2012.
In het verzetschrift heeft de gemachtigde van appellant vermeld dat zij de brief van de Raad van 12 december 2011, waarbij voor de eerste maal is gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht, heeft ontvangen, dat deze brief bij de betaalopdrachten is geplaatst, maar dat desondanks toen - kennelijk - niet is betaald. Vervolgens heeft zij aangegeven dat zij op 3 januari 2012 is bevallen en tot 7 januari 2012 in het ziekenhuis heeft gelegen. Toen zij in februari 2012 weer begon met werken, heeft zij de brief van de Raad van 12 januari 2012 gezien en is het griffierecht meteen betaald. Ten slotte heeft zij aangevoerd dat gelet op artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) het heffen en het innen van griffierecht op geen enkele wijze het recht op toegang tot de rechter mag belemmeren.
Voor zover de gemachtigde van appellant heeft betoogd dat de termijnoverschrijding verontschuldigbaar is, volgt de Raad haar daarin niet. In de gegeven omstandigheden had het op de weg van de gemachtigde van appellant gelegen, zeker omdat zij - zoals zij zelf heeft aangegeven - een eenpersoonskantoor heeft, om voorafgaand aan maar in elk geval na de periode van haar ziekenhuisopname afdoende maatregelen te treffen om kennisneming en afhandeling van (belangrijke) poststukken tijdens haar afwezigheid mogelijk te maken.
Het beroep op artikel 6 van het EVRM slaagt ook niet. Volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens mogen de lidstaten (ontvankelijkheid)voorwaarden stellen voor de toegang tot de rechter, mits daarbij geen sprake is van “excessief formalisme”. Daarvan is in dit geval geen sprake, omdat niet is gebleken van absolute belemmeringen bij de gemachtigde van appellant om de hiervoor bedoelde maatregelen te treffen.
Het verzet moet ongegrond worden verklaard.
Het bedrag van het te laat betaalde griffierecht (€ 112,-) zal door de griffier van de Raad worden terugbetaald.
Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet ziet de Raad geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2012.
(getekend) T.G.M. Simons
(getekend) D.W.M. Kaldenhoven
JL