ECLI:NL:CRVB:2012:BX2211

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-942 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing uitbetaling ouderdomspensioen en rechtmatig verblijf van vreemdelingen

In deze zaak gaat het om de schorsing van de uitbetaling van het ouderdomspensioen van een appellant die als vreemdeling in Nederland verblijft. De Centrale Raad van Beroep heeft op 20 juli 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem. De appellant, die sinds 1997 in Nederland woont en in 2008 ongewenst is verklaard, ontving sinds zijn 65e jaar een ouderdomspensioen. Na de intrekking van zijn verblijfsvergunning door de Staatssecretaris van Justitie, heeft de Sociale Verzekeringsbank (Svb) de uitbetaling van het pensioen opgeschort. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.

De Raad overweegt dat de appellant, ondanks de voorlopige voorziening die zijn uitzetting opschortte, niet rechtmatig in Nederland verblijft volgens artikel 67, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De Raad bevestigt dat de status van de appellant als ongewenst verklaarde vreemdeling betekent dat hij geen rechtmatig verblijf kan hebben, ongeacht de lopende rechtsmiddelen tegen de ongewenstverklaring. De Raad wijst erop dat de voorlopige voorziening enkel de uitzetting opschort, maar niet de gevolgen van de ongewenstverklaring zelf.

De Raad concludeert dat de Svb terecht de betaling van het ouderdomspensioen heeft opgeschort, omdat de appellant niet voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf. De eerdere uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de Vreemdelingenwet en de voorwaarden voor rechtmatig verblijf van vreemdelingen in Nederland.

Uitspraak

10/942 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 29 december 2009, 09/3613 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 20 juli 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J. Verwers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van de Raad op 3 februari 2012, waar voor appellant is verschenen mr. Verwers en waar de Svb zich heeft laten vertegenwoordigen door A. van der Weerd.
II. OVERWEGINGEN
1. Aan de aangevallen uitspraak, waar voor eiser appellant en voor verweerder de Svb dient te worden gelezen, ontleent de Raad het volgende.
“Eiser woont sinds 29 december 1997 in Nederland. Bij beschikking van 21 november 1997 is hij toegelaten als vluchteling. Op grond van artikel 115, vierde lid, van de Vreemdelingenwet wordt de toelating als vluchteling van rechtswege aangemerkt als een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.
Sinds april 2008, de maand waarin eiser 65 werd, ontvangt hij een ouderdomspensioen. Bij besluit van de Staatssecretaris van Justitie van 15 februari 2008 is eisers verblijfsvergunning ingetrokken en is hij ongewenst verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld respectievelijk bezwaar gemaakt en voorlopige voorzieningen verzocht.
De intrekking van de verblijfsvergunning, waarvan verweerder op 29 juli 2008 door de gemeente Arnhem op de hoogte werd gesteld, vormde voor verweerder aanleiding om bij besluit van 1 augustus 2008 het ouderdomspensioen te schorsen, lees: de uitbetaling daarvan op te schorten.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft in een uitspraak van 11 november 2008 bepaald dat uitzetting van eiser achterwege blijft tot op het bezwaar tegen de ongewenstverklaring is beslist.
Bij besluit van 7 januari 2009 heeft verweerder het bezwaar tegen de opschorting gegrond verklaard, omdat eiser geacht werd rechtmatig in Nederland te verblijven nu hij tijdig rechtsmiddelen had aangewend tegen de intrekking van de verblijfsvergunning en de ongewenstverklaring.
Bij (…) besluit van 2 maart 2009 heeft verweerder de betaling van het ouderdomspensioen opnieuw opgeschort, ditmaal met ingang van maart 2009, hetgeen na bezwaar is gehandhaafd bij het thans bestreden besluit. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser, anders dan voorheen werd aangenomen, als gevolg van de ongewenstverklaring – ondanks de aangewende rechtsmiddelen – niet rechtmatig in Nederland verblijft.”
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard en heeft daartoe, voorzover in hoger beroep van belang, als volgt overwogen, waarbij voor eiser moet worden gelezen appellant en voor verweerder de Svb.
“Eiser meent voorts dat verweerder ten onrechte tot opschorting van de betaling van zijn ouderdomspensioen is overgegaan omdat hij rechtmatig in Nederland verblijft. Gezien de verwijzing in artikel 19a van de AOW naar de Vw 2000, is verweerder voor de beoordeling over rechtmatig verblijf afhankelijk van het oordeel van het op basis van de Vw 2000 bevoegde bestuursorgaan, te weten de Staatssecretaris van Justitie. Nu deze eiser ingevolge die wet ongewenst heeft verklaard, volgt uit artikel 67, derde lid, van de Vw 2000 dat eiser dientengevolge niet rechtmatig in Nederland verblijft. Aldus eiser is, als gevolg van de bij de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 11 november 2008 getroffen voorlopige voorziening, echter ook het rechtsgevolg van onrechtmatig verblijf (ex artikel 67, derde lid, van de Vw 2000) opgeschort. Dit betoog treft geen doel. Gezien de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 maart 2008 (LJN BC7784) kan een getroffen voorlopige voorziening tegen een ongewenstverklaring gelet op de aard en de strekking daarvan immers uitsluitend geacht worden te strekken tot tijdelijke schorsing van de mogelijkheid om de vreemdeling uit te zetten. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat de werking van artikel 67, derde lid, van de Vw 2000 door de voorlopige voorziening niet wordt opgeschort en eiser dientengevolge per 15 februari 2008 niet rechtmatig verblijf houdt in Nederland. Dientengevolge was verweerder gehouden om ingevolge artikel 19a van de AOW de betaling van eisers ouderdomspensioen op te schorten.”
3. Appellant heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat sprake is van rechtmatig verblijf in Nederland in de zin van artikel 8, onder h, van de Vw 2000 en dat de rechtbank daaraan voorbij is gegaan. Voorts heeft appellant een beroep gedaan op het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel nu de omstandigheden niet zijn gewijzigd en de Svb een eerder besluit tot opschorting van het ouderdomspensioen niet heeft gehandhaafd. De rechtbank heeft dit onvoldoende onderkend. Tot slot doet appellant een beroep op de uitspraak van de Raad van 23 juli 2002, LJN AJ9959.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Aan appellant is een ouderdomspensioen in de zin van de AOW toegekend. De wettelijke grondslag van het opschorten van de betaling daarvan is neergelegd in artikel 19a van de AOW. Artikel 19a, eerste lid, van de AOW bepaalt dat de Svb de betaling van het ouderdomspensioen opschort, indien degene aan wie een ouderdomspensioen is toegekend een vreemdeling is die niet rechtmatig in Nederland verblijf houdt als bedoeld in artikel 8 van de Vw 2000. Het tweede lid bepaalt dat de betaling van het ouderdomspensioen wordt hervat indien betrokkene daartoe een aanvraag indient en het de Svb is gebleken dat hij feitelijk buiten Nederland woont of verblijf houdt.
4.2. Artikel 8 van de Vw 2000 somt limitatief de gronden op, waarop een vreemdeling rechtmatig in Nederland kan verblijven. Appellant verbleef, als vreemdeling met een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 van de Vw 2000, rechtmatig in Nederland in de zin van artikel 8, sub d, van de Vw 2000. De vergunning tot verblijf in de zin van artikel 33 van de Vw 2000 is weliswaar ingetrokken bij besluit van 15 februari 2008 doch de werking van het intrekkingsbesluit is van rechtswege
– artikel 82 van de Vw 2000 – opgeschort doordat appellant daartegen tijdig beroep heeft ingesteld.
4.3. Echter, appellant is tevens ongewenst verklaard. Artikel 67, derde lid, van de Vw 2000 bepaalt dat in afwijking van artikel 8 van de Vw 2000 de ongewenst verklaarde vreemdeling geen rechtmatig verblijf kan hebben. Appellant verblijft dus niet rechtmatig in de zin van artikel 8 van de Vw 2000 in Nederland. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de door de voorzieningenrechter getroffen voorlopige voorziening inhoudende dat de uitzetting van appellant achterwege blijft tot op het bezwaar tegen de ongewenstverklaring is beslist, niet kan afdoen aan de status van appellant van niet rechtmatig in Nederland verblijvend in de zin van artikel 8 van
de Vw 2000.
4.4. De Raad is voorts van oordeel dat het beroep op het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel niet slaagt. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat deze beginselen niet meebrengen dat de Svb gehouden is een onjuiste beslissing ook voor de toekomst te handhaven.
4.5. Tot slot is de Raad van oordeel dat het beroep op de uitspraak van deze Raad van 23 juli 2002 (LJN AJ9959), waarin wordt verwezen naar de uitspraken van 26 juni 2001 (LJN AB2276 en AB2324) niet slaagt. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat deze uitspraken niet zien op personen als appellant die voor 1 juli 1998 reeds rechtmatig en met een verblijfstitel in Nederland verbleven.
4.6. Uit hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.5 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H. Bolt en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van H.L. Schoor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2012.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) H.L. Schoor.
EK