ECLI:NL:CRVB:2012:BX1568

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6341 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na beoordeling van medische beperkingen en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juli 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. De appellant, die zich op 12 december 2007 ziek had gemeld vanwege rugklachten en psychische klachten, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv dat hem met ingang van 9 december 2009 geen recht op een WIA-uitkering toekende. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het Uwv een zorgvuldig onderzoek had verricht naar de klachten van de appellant en dat de medische bevindingen van de verzekeringsartsen juist waren.

In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat het Uwv de beperkingen die voortvloeien uit zijn psychische klachten heeft onderschat. De Raad heeft echter, mede op basis van de beschikbare medische gegevens, geconcludeerd dat het Uwv voldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en voegt daaraan toe dat de psychische klachten van de appellant niet voldoende werden onderbouwd door een psychiater, wat de inschatting van de behandelende psychotherapeuten niet kon versterken.

De Raad heeft vastgesteld dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, passend zijn voor de appellant, ondanks de door hem aangevoerde signaleringen. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen termen aanwezig geacht voor proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

10/6341 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 3 november 2010, 10/4548 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 13 juli 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.A. Timmer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens hebben partijen over en weer nog nadere stukken ingediend en op elkaars standpunten gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2012. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Timmer. Namens het Uwv is W.H.M. Visser verschenen.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft zich op 12 december 2007 ziek gemeld vanuit een uitkeringssituatie op grond van de Werkloosheidswet wegens rugklachten en klachten van psychische aard.
1.2. Het besluit van 17 juni 2010 (bestreden besluit), waarbij in bezwaar is gehandhaafd het besluit van 2 december 2009, waarbij is vastgesteld dat appellant met ingang van 9 december 2009 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), berust op het standpunt dat appellant op 9 december 2009, de in geding zijnde datum, weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat hij met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de voor hem geselecteerde functies. Vergelijking van de mediane loonwaarde van die functies met het maatmanloon levert volgens het Uwv een verlies aan verdiencapaciteit op van 11,02%, dus minder dan 35%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant ingestelde beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat zij geen aanleiding heeft gezien het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten, noch aanknopingspunten te zien voor het oordeel dat de medische bevindingen van de verzekeringsartsen niet juist zijn. In de door appellant in beroep ingebrachte brieven van zijn behandelaars psychotherapeut H.J. van Laren en klinisch psycholoog/psychotherapeut A.J.F.M. Rombouts ziet de rechtbank, mede gelet op de reacties hierop van de bezwaarverzekeringsarts, geen grond voor een ander oordeel. Meer in het bijzonder heeft de rechtbank verder nog gewezen op de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts dat appellant beperkt is voor excessief lawaai of extreem veel onrust. De belasting in het dagelijks leven (sociale contacten, boodschappen doen, met vakantie naar Marokko) blijkt niet tot onoverkomelijke problemen te leiden. Er is daarom geen aanleiding te veronderstellen dat appellant niet zou kunnen werken in een normale productieomgeving.
3. In hoger beroep heeft appellant in het bijzonder gronden aangevoerd met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit. De kern van zijn betoog is dat het Uwv de beperkingen die voortvloeien uit zijn psychische klachten heeft onderschat. Volgens appellant duiden zijn behandelaren zijn psychische situatie veel ernstiger dan de (bezwaar)verzekeringsartsen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Mede gelet op de beschikbare (medische) gegevens over appellant, het zowel door de verzekeringsarts als door de bezwaarverzekeringsarts verrichte (lichamelijk en psychisch) onderzoek en de hierbij betrokken medische informatie uit de behandelend sector is de Raad, met de rechtbank, van oordeel dat het Uwv een voldoende zorgvuldig onderzoek naar de klachten van appellant heeft gedaan en de daaruit voortvloeiende beperkingen per datum in geding. De Raad onderschrijft de daaraan in de aangevallen uitspraak gewijde overwegingen en maakt deze tot de zijne. Hieraan voegt de Raad nog toe dat Van Laren en Rombouts, beiden psychotherapeuten, de psychische klachten van appellant per datum in geding weliswaar ernstiger inschatten (Rombouts nam dat althans in zijn brief van 27 september 2010 tot uitgangspunt achteraf), maar dat deze bevindingen niet werden geschraagd door die van een psychiater. Dit had wel in de rede gelegen tegen de achtergrond van de brieven van psychiater W. Dominicus van 6 juni 2007 en 12 november 2008, die moeilijk een stemmingsstoornis kon vaststellen en de klachten van appellant passend achtte in het beeld van een gegeneraliseerde angststoornis.
4.2. De door appellant in hoger beroep ingebrachte brief van Rombouts van 12 april 2011 geeft onvoldoende aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen. Nog steeds worden zijn bevindingen niet geschraagd door die van een psychiater. De enkele mededeling van Rombouts in die brief dat appellant in 2010, ruim na datum in geding, is doorverwezen naar een psychiater voor medicamenteuze behandeling is in dit verband onvoldoende. Ook de in het geding gebrachte verklaringen van betrokkenen uit de omgeving van appellant, waaronder een van zijn echtgenote, betreffende de belasting van appellant in het dagelijks leven, zijn in dit verband onvoldoende. Appellant heeft ten slotte nog een verklaring van 13 oktober 2011 van R.J. Boelen, arts, in het geding gebracht. Zoals de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 9 februari 2012 terecht heeft opgemerkt blijkt hier slechts uit dat Boelen na nader onderzoek (wederom) geen somatische oorzaak heeft kunnen vaststellen voor de (rug)pijnklachten van appellant en dat deze de problematiek primair ziet als mentaal van aard en secundair als het gevolg van een slechte fysieke conditie, bewegingsangst en slechte ervaringen met pijn. Boelen heeft appellant daarom doorverwezen naar een psychiater. De Raad ziet dan ook, evenals de rechtbank, geen aanleiding voor het benoemen van een deskundige.
4.3. Uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellant vastgestelde medische beperkingen is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, voor appellant als passend moeten worden beschouwd. De Raad volgt wat de rechtbank in de aangevallen uitspraak hierover heeft overwogen en maakt ook deze overwegingen tot de zijne. In het bijzonder onderschrijft de Raad het oordeel van de rechtbank dat, voor zover er sprake is van zogenoemde signaleringen, in het rapport van de bezwaararbeidskundige van 16 juni 2010 afdoende is gemotiveerd dat en waarom deze geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van appellant per datum in geding. De Raad vermag niet in te zien dat dit oordeel, gelet ook op de nadere toelichting van de bezwaararbeidsdeskundige en van de bezwaarverzekeringsarts in beroep op 15 september 2010, niet zou opgaan voor de beperkingen van appellante ten aanzien van het werken in een drukke omgeving en een omgeving met veel lawaai.
4.4. Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig voor proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2012.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) Z. Karekezi
JL