ECLI:NL:CRVB:2012:BX1250

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-5299 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om toekenning van een periodieke uitkering op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft appellant, geboren in juli 1944 in het toenmalig Nederlands-Indië, een aanvraag ingediend voor een periodieke uitkering op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). De aanvraag werd afgewezen door de Pensioen- en Uitkeringsraad, omdat niet kon worden vastgesteld dat appellant vervolging in de zin van de Wuv had ondergaan. Appellant heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, dat op 21 juni 2011 was genomen. Tijdens de zitting op 14 juni 2012 was appellant niet aanwezig, maar de verweerder werd vertegenwoordigd door A.T.M. Vroom-van Berckel.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht. De Raad concludeerde dat er geen bewijs was dat appellant tijdens de Japanse bezetting vervolging had ondergaan. De Raad verwees naar artikel 2 van de Wuv, waarin wordt omschreven wat onder vervolging wordt verstaan. De Raad vond geen aanknopingspunten in de beschikbare gegevens die de stelling van appellant konden ondersteunen dat hij vervolging had ervaren.

Daarnaast werd overwogen dat de omstandigheden van de vader van appellant, die mogelijk vervolging had ondergaan, niet relevant waren voor de aanvraag van appellant. De Raad concludeerde dat de Wuv niet van toepassing was op tweede generatieproblematiek, wat betekent dat de effecten van de trauma's van de vader op het leven van appellant niet konden worden meegenomen in de beoordeling van de aanvraag. Uiteindelijk verklaarde de Raad het beroep van appellant ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/5299 WUV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[A. te B.], Indonesië (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
Datum uitspraak: 12 juli 2012
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 21 juni 2011, kenmerk BZ01315587 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2012. Daar is appellant niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in juli 1944 in het toenmalig Nederlands-Indië, heeft in augustus 2010 bij verweerder een aanvraag ingediend om toekenning van een periodieke uitkering op grond van de Wuv.
1.2. Bij besluit van 2 februari 2011, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Daartoe is overwogen dat niet kan worden vastgesteld dat appellant vervolging in de zin van de Wuv heeft ondergaan en dat voor gelijkstelling met de vervolgde geen aanleiding bestaat.
2. De Raad overweegt als volgt.
2.1. In artikel 2, eerste lid, van de Wuv wordt omschreven wat onder vervolging wordt verstaan. Daartoe behoort iedere handeling of maatregel welke tijdens de oorlogsjaren 1940 1945 door of namens de vijandelijke bezettende machten werden gericht tegen personen of groepen van personen op grond van hun ras, geloof, wereldbeschouwing of homosexualiteit, dan wel op grond van hun Europese afkomst of Europees georiënteerde of gezinde instelling, en welke heeft geleid tot vrijheidsberoving door opsluiting in concentratiekampen, gevangenissen of andere verblijfplaatsen, waar beëindiging van het leven dan wel permanente bewaking van de vervolgde werd beoogd, of tot onderduiken om aan vrijheidsberoving te ontkomen..
2.2. De Raad heeft in de voorhanden zijnde gegevens geen aanknopingspunt gevonden voor het oordeel dat appellant tijdens de Japanse bezetting vervolging heeft ondergaan. Van de door appellant gestelde internering is geen bevestiging verkregen. Dat de moeder tijdens de zwangerschap van appellant geïnterneerd is geweest - wat hiervan verder ook zij - kan bij de beoordeling van de aanvraag van appellant geen rol spelen.
2.3. Evenmin had verweerder aanleiding moeten vinden om appellant - met toepassing van artikel 3, tweede lid, van de Wuv - met de vervolgde gelijk te stellen. Tot de met vervolging vergelijkbare omstandigheden rekent verweerder onder meer het omkomen van een ouder tijdens de Japanse bezetting als gevolg van de ondergane vervolging. Aangenomen dat de vader van appellant vervolging heeft ondergaan - objectieve bevestigingsgegevens hiervan ontbreken -, van een omkomen door die vervolging is geen sprake geweest. De vader van appellant is namelijk in 1984 overleden. Van andere met de vervolging vergelijkbare omstandigheden is niet gebleken.
2.4. Appellant heeft nog gewezen op de door zijn vader meegemaakte gewelddadigheden en het negatieve effect daarvan op zijn eigen leven. Dit effect, mogelijk als gevolg van de door de vader opgelopen trauma’s, moet worden aangemerkt als tweede generatieproblematiek. Deze problematiek kan echter niet meer onder de werking van de Wuv worden gebracht. De Wuv is vanaf 15 juli 1994 gesloten voor de tweede generatie en sinds 1 januari 2002 is het ook niet meer mogelijk om aanvragen op grond van tweede generatieproblematiek te honoreren voor personen die geboren zijn voor het einde van de oorlog, zoals daarvóór wel gebeurde op grond van het door verweerder gevoerde beleid.
2.5. Het voorgaande brengt mee dat het beroep van appellant ongegrond moet worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van M.C. Nijholt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2012.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) M.C. Nijholt
HD