ECLI:NL:CRVB:2012:BX1244

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-3994 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde aanvraag tot erkenning als burger-oorlogsslachtoffer

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1935 in het voormalige Nederlands-Indië, een beroep ingesteld tegen een besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad van 23 juni 2011, waarin haar aanvraag om erkenning als burger-oorlogsslachtoffer op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) werd afgewezen. Appellante had eerder aanvragen ingediend in 1988 en 1995, die ook waren afgewezen omdat niet was aangetoond dat zij direct betrokken was bij een handeling of maatregel zoals bedoeld in artikel 2 van de Wubo. Na meerdere herzieningsverzoeken, die eveneens werden afgewezen, diende appellante in april 2011 opnieuw een aanvraag in, die wederom werd afgewezen. De Raad overweegt dat appellante in haar aanvraag geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft aangedragen die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigen.

Tijdens de zitting op 14 juni 2012 verklaarde appellante dat zij ook tijdens de Japanse bezetting seksueel is misbruikt, maar dit had zij eerder niet naar voren gebracht uit piëteit met haar overleden moeder. De Raad oordeelt dat dit nieuwe gegeven niet kan worden betrokken bij de beoordeling van de huidige aanvraag, en dat appellante zich opnieuw tot de verweerder moet wenden voor verificatie van deze gebeurtenis. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor vernietiging van het bestreden besluit en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/3994 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
Datum uitspraak: 12 juli 2012
PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 23 juni 2011, kenmerk BZ01337578 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2012. Daar is appellante verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot J.H. Hoed. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.
OVERWEGINGEN
1. In dit geding zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1. Appellante is geboren in 1935 in het toenmalige Nederlands-Indië. In 1988 en 1995 heeft zij bij de rechtsvoorgangers van verweerder aanvragen ingediend om op grond van de Wubo te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffers en als zodanig in aanmerking te worden gebracht voor onder meer een periodieke uitkering. Deze aanvragen zijn afgewezen op de grond dat niet is gebleken dat appellante is getroffen dan wel direct betrokken is geweest bij een handeling of maatregel in de zin van artikel 2 van de Wubo. Hiertegen heeft appellante geen bezwaar gemaakt.
1.2. In 1999 en 2001 heeft appellante verzocht om de eerdere afwijzing te herzien, welke verzoeken werden afgewezen. Bij het na bezwaar genomen besluit van 29 maart 2002 is de afwijzing gehandhaafd van het door appellante in 2001 ingediende verzoek. Het daartegen ingediende beroep is door de Raad bij uitspraak van 14 augustus 2003, nummer 02/2358 WUBO, ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat het seksueel misbruik van appellante door een Indonesiër tijdens de Bersiap-periode bij de beoordeling van haar aanvraag van 1999 al is betrokken. Herhaald is dat - hoe ernstig dit vergrijp ook is geweest - die gebeurtenis niet onder de werking van de Wubo kan worden gebracht.
1.3. Appellante heeft in maart 2006 bij verweerder nogmaals verzocht de eerdere besluiten te herzien. Dat verzoek is, ook na bezwaar, afgewezen. De Raad heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard bij uitspraak 26 juli 2007, nummer 06/5832 WUBO.
1.4. In april 2011 heeft appellante zich tot verweerder gewend met opnieuw het verzoek om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo. Dat verzoek heeft verweerder afgewezen bij besluit van 6 mei 2011 en die afwijzing is na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit. Verweerder heeft in dat verband geoordeeld dat appellante aan haar aanvraag geen relevante nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ten grondslag heeft gelegd.
2. De Raad overweegt als volgt.
2.1. In artikel 4:6 van de Awb is voor herhaalde aanvragen bepaald dat van degene die een bestuursorgaan verzoekt van een eerder genomen besluit terug te komen wordt verlangd dat bij dat verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld die een dergelijk terugkomen rechtvaardigen.
2.2. Appellante heeft bij haar aanvraag en ook in bezwaar tegen de afwijzing daarvan, geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden vermeld als hiervoor onder 2.1 bedoeld. Verweerder heeft dus op goede gronden kunnen besluiten de aanvraag af te wijzen zonder het verrichten van een nader onderzoek en voor de motivering van de afwijzing kunnen verwijzen naar de eerdere besluiten.
2.3. De Raad ziet verder nog aanleiding het volgende op te merken. Ter zitting heeft appellante herhaaldelijk verklaard dat zij ook tijdens de Japanse bezetting seksueel is misbruikt. Zij heeft dit bij de eerdere aanvragen niet naar voren gebracht uit piëteit met haar moeder. Weliswaar is de moeder zo’n zeven jaar geleden al overleden, maar uit schaamte heeft zij dit niet eerder onder de aandacht van verweerder durven te brengen, aldus appellante. Dit nieuw gegeven kan echter niet bij de beoordeling van de onderhavige zaak worden betrokken. Appellante zal zich dan ook opnieuw met een aanvraag tot verweerder moeten wenden, waarna tot verificatie van die gebeurtenis kan worden overgegaan.
2.4. Het voorgaande brengt mee dat voor vernietiging van het bestreden besluit geen aanleiding bestaat. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van M.C. Nijholt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2012.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) M.C. Nijholt
HD