ECLI:NL:CRVB:2012:BX0604

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/253 WAZ + 11/5490 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en deugdelijkheid van medische besluitvorming

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo, waarbij de appellant, vertegenwoordigd door mr. P.S. Fluit, in geschil is met de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Centrale Raad van Beroep heeft op 22 juni 2012 uitspraak gedaan. De Raad heeft vastgesteld dat de gebreken in het besluit van 15 april 2008 niet zijn hersteld in het besluit van 20 juli 2011. Dit laatste besluit is niet deugdelijk gemotiveerd, ondanks dat de medische besluitvorming nu voldoet aan de zorgvuldigheidseisen. De Raad heeft de eerdere besluiten van het Uwv vernietigd en de rechtsgevolgen van het besluit van 20 juli 2011 in stand gelaten. De Raad heeft ook de proceskosten van de appellant vergoed, die in totaal € 1518,90 bedragen, inclusief griffierecht van € 146,--. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak voor het Uwv om adequaat te reageren op de bezwaren van de appellant.

Uitspraak

09/253 WAZ
11/5490 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 16 december 2008, 08/495 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 22 juni 2012
I. PROCESVERLOOP
Verwezen wordt naar rubriek I van de tussen partijen gewezen tussenuitspraak van de Raad van 6 april 2011, 09/253 WAZ-T, LJN BQ1013.
Het Uwv heeft een nieuw besluit, gedateerd 20 juli 2011, ingezonden, waarop namens appellant schriftelijk commentaar is gegeven.
Al of niet desgevraagd hebben partijen stukken ingezonden en hun stellingen in hoger beroep aangevuld.
Het onderzoek ter zitting heeft andermaal plaatsgevonden op 20 januari 2012. Appellant is verschenen met bijstand van
mr. P.S. Fluit. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T. van der Weert.
Het onderzoek is geschorst. Het is hervat ter zitting van 30 maart 2012. Appellant is verschenen met bijstand van mr. Fluit. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van der Weert en M.F. van Wijngaarden.
II. OVERWEGINGEN
1. Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad, vermeld in rubriek I, heeft het Uwv de daar vermelde nieuwe beslissing op bezwaar genomen. In dit besluit heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 7 december 2007 andermaal ongegrond verklaard. Dit besluit van 20 juli 2011 komt niet tegemoet aan het beroep van appellant, zodat de Raad het zal beoordelen.
2. De Raad heeft in de tussenuitspraak vastgesteld dat het Uwv bij het nemen van het bestreden besluit van 15 april 2008 ten onrechte heeft volstaan met een verwijzing naar de medische informatie uit 2005. Een medisch gemotiveerde, kenbare besluitvorming met betrekking tot de datum hier in geding, 22 februari 2007, had naar het oordeel van de Raad niet mogen ontbreken. Met name heeft het Uwv niet aannemelijk gemaakt dat een bezwaarverzekeringsarts naar aanleiding van de stelling van appellant dat hij toegenomen arbeidsongeschikt was, in verband waarmee hij nadere (medische) informatie had overgelegd, adequaat onderzoek heeft verricht en een medisch onderbouwd standpunt heeft ingenomen. Naar het oordeel van de Raad kon op grond van de beschikbare gegevens niet worden vastgesteld of de van belang zijnde beperkingen van appellant volledig en juist in beeld zijn gebracht, gelet op de datum hier in geding.
3. Het besluit van 20 juli 2011 rust op een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek.
3.1. Bezwaarverzekeringsarts G. Durlinger heeft appellant op 5 juli 2011 lichamelijk en psychisch onderzocht. Hij komt tot de conclusie dat de beperkingen van appellant op de juiste wijze zijn vastgesteld. De bezwaararbeidsdeskundige
H.N.M. van Rhee heeft vervolgens vastgesteld dat de mate van appellants arbeidsongeschiktheid op minder dan 25% moet worden gesteld.
3.2. Omdat het Uwv het onderzoek van Durlinger en Van Rhee ontoereikend achtte is op 3 februari 2012 appellant medisch onderzocht door bezwaarverzekeringsarts M. Achterberg. Deze bezwaarverzekeringsarts komt, in haar rapport van
12 maart 2012 tot de slotsom dat de bij appellant bestaande beperkingen voor het verrichten van arbeid overeenkomen met die welke zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 maart 2005. Er is sedertdien geen wijziging gekomen in de belastbaarheid van appellant.
3.3. Vervolgens heeft de bezwaararbeidsdeskundige M.F. van Wijngaarden in een rapport van 21 maart 2012 geconcludeerd dat de eerder vastgestelde mate van appellants arbeidsongeschiktheid niet wijzigt.
4. Appellant heeft daartegen gewezen op de voorhanden stukken van medische aard. Hij heeft in het bijzonder gewezen op de bevindingen van bedrijfsarts A.B. Likkel en huisarts P.G.M. Janssens van de verzekeringsmaatschappij Nationale Nederlanden, die beiden een belastbaarheidspatroon hebben opgesteld. Deze belastbaarheidspatronen laten volgens appellant aanmerkelijk meer beperkingen zien dan de FML die door het Uwv is gehanteerd. Appellant benadrukt dat in zijn geval een duurbeperking van de te verrichten arbeid aangewezen is. Voorts heeft appellant de deugdelijkheid van de arbeidskundige grondslag van het besluit van 20 juli 2011 bestreden.
5. Het oordeel van de Raad over het besluit van 20 juli 2011.
5.1. De in de tussenuitspraak vermelde gebreken in het besluit van 15 april 2008, zijn niet hersteld in het besluit van
20 juli 2011. Ook dit laatste besluit berust niet op een deugdelijke motivering, zoals het Uwv heeft erkend ter zitting van
20 januari 2012. Laatstgenoemd besluit zal derhalve ook vernietigd worden. De Raad zal bezien of de gevolgen van het te vernietigen besluit van 20 juli 2011 in stand kunnen worden gelaten.
5.2. De medische besluitvorming voldoet thans aan de daaraan uit het oogpunt van zorgvuldigheid te stellen vereisten. Bezwaarverzekeringsarts Achterberg heeft blijkens haar rapport alle beschikbare gegevens van medische aard betrokken. Zij heeft appellant onderzocht en is op basis van haar onderzoek tot de in 3.2 vermelde conclusie gekomen. Aan de klachten en belemmeringen van appellant is volgens haar rapport ruimschoots tegemoetgekomen. Voor verdergaande beperkingen is er geen medisch objectieve onderbouwing. Medisch objectief beschouwd is er sprake van status na wervelfracturen en verwerkingsproblemen die bij een man met een bepaalde persoonlijkheidsstructuur zonder dat er sprake is van een ernstige, psychiatrische stoornis. Er is geen aanleiding tot het stellen van een duurbeperking nu er geen ziektebeeld aanwezig is dat een verminderde energetische belastbaarheid kan verklaren. Er is ook geen aanleiding voor een preventieve indicatie voor een duurbeperking. De Raad heeft in hetgeen appellant, onder verwijzing naar dezelfde gedingstukken als die welke bezwaarverzekeringsarts Achterberg ter beschikking stond, naar voren heeft gebracht, geen aanleiding gevonden voor twijfel aan de juistheid van het oordeel van die bezwaarverzekeringsarts. De Raad merkt op dat de e-mail van 29 maart 2012 van bedrijfsarts Likkel, geen nieuwe gezichtspunten bevat in vergelijking met de door deze bedrijfsarts opgestelde FML van 17 maart 2008.
5.3. Het besluit berust voorts op een deugdelijke arbeidskundige grondslag. Appellant is in staat gebleken zijn restcapaciteit te benutten op de wijze als is beschreven in het rapport van bezwaararbeidsdeskundige Van Wijngaarden. Met betrekking tot de belastende aspecten in het eigen werk van appellant kon deze bezwaararbeidsdeskundige, anders dan appellant heeft betoogd, tot haar conclusie komen op grond van het beeld van dat werk, dat appellant zelf haar heeft geschetst. Het loon dat appellant als DGA is toegekend moet worden aangemerkt als een reële afspiegeling van zijn daadwerkelijke verdiencapaciteit, als bedoeld in de uitspraak van de Raad van 14 april 2006, LJN AW2017.
5.4. Gezien hetgeen is overwogen in 5.2 en 5.3 zal de Raad bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit van 20 juli 2011 geheel in stand blijven.
6. De Raad zal het Uwv veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze bedragen € 644,-- in eerste aanleg en
€ 1414,50 in hoger beroep beide aan kosten van rechtsbijstand en € 104,40 aan reiskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep:
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 15 februari 2008 gegrond;
Vernietigt het besluit van 15 februari 2008;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 20 juli 2011 gegrond;
Vernietigt het besluit van 20 juli 2011;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 20 juli 2011 geheel in stand blijven;
Wijst het verzoek om vergoeding van schade af;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1518,90;
Bepaalt dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht van in totaal € 146,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en T.L. de Vries en D.J. van der Vos als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2012.
(get.) T. Hoogenboom
(get.) Z. Karekezi
TM