ECLI:NL:CRVB:2012:BW8948

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-386 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag financiële tegemoetkoming voor therapeutische overwintering in Zuid-Europa

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 juni 2012 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag voor een financiële tegemoetkoming ten behoeve van therapeutische overwintering in Zuid-Europa door appellant, een erkend burger-oorlogsslachtoffer. Appellant had in september 2010 een aanvraag ingediend, die op 18 oktober 2010 werd afgewezen. Deze afwijzing werd na bezwaar gehandhaafd in het bestreden besluit van 14 december 2010. Appellant stelde dat de progressief verlopende ziektes van zijn echtgenote een negatieve invloed hebben op zijn psychische klachten, en dat overwinteren in een milder klimaat heilzaam zou zijn voor hen beiden. De Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, als verweerder, voerde echter aan dat er geen medische noodzaak was voor het verblijf in Zuid-Europa, en dat de criteria voor dergelijke voorzieningen streng zijn.

De Raad overwoog dat de geneeskundig adviseurs, A.J. Maas en G.L.G. Kho, hadden geconcludeerd dat er geen medische noodzaak was voor appellant om in Zuid-Europa te verblijven. Hoewel het verblijf in een warm klimaat mogelijk een gunstige invloed heeft op de psyche van appellant, voldeed dit niet aan de eisen voor een medische noodzaak volgens de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De Raad oordeelde dat de financiële situatie van appellant en de gezondheidstoestand van zijn echtgenote geen rol konden spelen in de beoordeling van de aanvraag.

Uiteindelijk verklaarde de Centrale Raad van Beroep het beroep van appellant ongegrond, zonder aanleiding te zien voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A. Beuker-Tilstra als voorzitter, en de leden R. Kooper en B.J. van der Griend, in aanwezigheid van griffier M.C. Nijholt.

Uitspraak

11/386 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen:
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (verweerder)
Datum uitspraak 14 juni 2012.
PROCESVERLOOP
In verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen (Wet van 15 april 2010, Stb. 2010, 182), is in deze zaak de Raad van Bestuur van de Sociale verzekeringsbank in de plaats getreden van de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR). Waar in deze uitspraak wordt gesproken van verweerder wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de
- voormalige - Raadskamer WUBO van de PUR.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 14 december 2010, kenmerk BZ01255317 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2012, waar appellant is verschenen, bijgestaan door [naam gemachtigde]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.
OVERWEGINGEN
1. Appellant, geboren in 1935, is in 1990 erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo en geniet als zodanig een periodieke uitkering en diverse voorzieningen. In september 2010 heeft appellant een aanvraag ingediend voor een financiële tegemoetkoming ten behoeve van therapeutische overwintering in Zuid-Europa.
2. Bij besluit van 18 oktober 2010 is hierop afwijzend beslist, welke afwijzing na bezwaar is gehandhaafd bij het bestreden besluit.
3. In beroep is door en namens appellant, kort samengevat, aangevoerd dat de progressief verlopende ziektes van zijn echtgenote een negatieve invloed hebben op zijn met de oorlog in verband staande psychische klachten, dat het weliswaar uit medisch oogpunt niet noodzakelijk is om vanwege die klachten te overwinteren in een milder klimaat, maar dat dit heilzaam werkt voor zowel appellant als zijn echtgenote. Appellant en zijn echtgenote verblijven in de zomer zeven maanden op een vaste staanplaats op een camping in Drenthe, hetgeen ze goed doet. In de wintermaanden verblijven ze niet graag in hun appartement in [woonplaats]. De psychische klachten van appellant nemen dan toe en het ontbreekt hen aan de benodigde financiële middelen om een verblijf van vijf maanden in Spanje te bekostigen. De in 2002 aan appellant toegekende voorziening voor deelname aan het maatschappelijk verkeer (DMV) wordt niet uitbetaald.
4. Namens verweerder is gemotiveerd verweer gevoerd. Onder meer is aangevoerd dat voor een voorziening voor verblijf in een mild klimaat strenge criteria gelden en dat deze voorziening in de regel wordt toegewezen aan oorlogsslachtoffers die lijden aan causale long- of hartklachten.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. De in geding zijnde weigering berust op het standpunt dat er geen medische noodzaak is voor appellant om tijdens de wintermaanden in Zuid-Europa te verblijven. De geneeskundig adviseur A.J. Maas heeft aangegeven dat alleszins invoelbaar is dat het verblijf in een warm klimaat een gunstige invloed heeft op ook de psyche van appellant, maar dat op grond hiervan niet kan worden gesproken van een medische noodzaak op grond van de psychische klachten van appellant. Dit standpunt is bevestigd door de geneeskundig adviseur G.L.G. Kho. Verder is door deze adviseur aangegeven dat de hartritmestoornissen die appellant af en toe heeft constitutioneel en degeneratief van aard zijn en dat deze evenals de hartklachten niet als causaal kunnen worden aanvaard.
5.2. Er zijn geen medische gegevens voorhanden die aan dit standpunt van de geneeskundig adviseurs doen twijfelen. Pas kort voor het besluit op bezwaar heeft appellant zich onder behandeling gesteld van een psycholoog. Onder die omstandigheden en gezien de voorhanden zijnde gegevens is het achterwege laten van inwinnen van informatie bij die psycholoog door de geneeskundig adviseur Kho geen reden om diens advies ondeugdelijk te achten. Dat de huisarts van appellant dit verblijf in het Zuiden steunt, is onvoldoende om van een medische noodzaak in de zin van de Wubo te kunnen spreken. Bij de beoordeling van de medische noodzaak voor de gevraagde voorziening kan verder geen rol spelen dat het verblijf gunstig of noodzakelijk is in verband met de gezondheidstoestand van de echtgenote van appellant. Ditzelfde geldt voor de financiële situatie van het echtpaar.
5.3. Ten overvoede wordt nog het volgende overwogen. Aan appellant is wel een voorziening voor sociaal vervoer toegekend. De toegekende toeslag voor DMV komt niet tot uitbetaling vanwege de hoogte van de inkomsten van appellant. Indien die inkomsten inmiddels zijn verminderd, kan appellant opnieuw laten beoordelen door verweerder of die toeslag tot uitbetaling kan komen.
6. Gezien het vorenstaande dient het beroep van appellant ongegrond te worden verklaard.
7. Er is geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en B.J. van der Griend als leden, in tegenwoordigheid van M.C. Nijholt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2012.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M.C. Nijholt.
HD