ECLI:NL:CRVB:2012:BW8687

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/666 AW + 11/1109 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • J. Th. Wolleswinkel
  • G.P.A.M. Garvelink-Jonkers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafontslag wegens zeer ernstig plichtsverzuim van ambtenaar met herhaaldelijk ongeoorloofd afwezig zijn

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin een ambtenaar, werkzaam als vaktechnisch medewerker bij de dienst Stadswerken, werd ontslagen wegens zeer ernstig plichtsverzuim. De ambtenaar was herhaaldelijk ongeoorloofd afwezig op drie achtereenvolgende dagen in maart 2009, wat leidde tot een strafontslag. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de omvang van het plichtsverzuim relatief beperkt was, en dat de opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag onevenredig zwaar was. De rechtbank had eerder het besluit van de gemeente Utrecht vernietigd en de gemeente opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de nieuwe bestraffing, die bestond uit een lagere functie en voorwaardelijk strafontslag met een proeftijd van twee jaar, niet onevenredig zwaar is. De Raad benadrukt dat de ambtenaar de mogelijkheid heeft om het vertrouwen van de gemeente terug te winnen en weer in een hogere functie te worden geplaatst. De Raad veroordeelt de gemeente in de proceskosten van de ambtenaar tot een bedrag van € 874,-.

Uitspraak

11/666 AW
11/1109 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 15 december 2010, 09/3462 (aangevallen uitspraak)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 17 mei 2012
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Op 3 februari 2011 heeft appellant ter uitvoering van de aangevallen uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar genomen (besluit 1), waarmee betrokkene zich niet kan verenigen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2012. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.P.M. van der Sprong en W. Addink. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. F.F. van Norel.
OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene had als vaktechnisch medewerker van de dienst Stadswerken, bezoldigd naar schaal 4, een zelfstandige functie met een eigen dienstvoertuig. In een door appellant ontvangen anonieme tip werd er melding van gemaakt dat betrokkene “bijna elke dag” voor meerdere uren achtereen thuis zit terwijl zijn dienstvoertuig voor zijn deur staat. Als datum waarop dat (weer) het geval was, werd 17 maart 2009 genoemd.
1.2. Appellant heeft in die tip aanleiding gezien een onderzoek te starten. Op 24 maart 2009 werd door observatie vastgesteld dat betrokkene van 9.45 uur tot 10.15 uur en van 12.45 uur tot 14.20 uur met zijn dienstvoertuig thuis is geweest. Bij een op 25 maart 2009 ingesteld onderzoek bleek betrokkene opnieuw enige tijd niet aan het werk, maar thuis te zijn; het ging om enkele uren in het eerste deel van de middag. Op 26 maart 2009 hebben appellants controleurs vastgesteld dat betrokkene van 12.50 uur tot 14.30 uur met zijn dienstvoertuig thuis is geweest, terwijl hij na terugkeer bij de dienst ruim voor het einde van de werktijd de dienst heeft verlaten.
1.3. Appellant heeft de handelwijze van betrokkene gekwalificeerd als zeer ernstig plichtsverzuim. Omdat een medewerker als betrokkene geacht wordt zelfstandig te werken, dient hij volgens appellant het onvoorwaardelijk vertrouwen van de dienst te genieten. Dat vertrouwen is naar de opvatting van appellant onherstelbaar geschaad.
1.4. Het aan appellant gegeven strafontslag is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 oktober 2009 (bestreden besluit). Daarin is als plichtsverzuim in aanmerking genomen enkel de vastgestelde ongeoorloofde afwezigheid op 24, 25 en 26 maart 2009.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en aan appellant de opdracht gegeven een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat zij niet heeft kunnen concluderen dat er ten aanzien van het ongeoorloofde verzuim sprake is van langer doorgaand gedrag. Omdat aan de rechtbank verder niet is gebleken dat betrokkene door appellant op de onjuistheid van zijn gedrag is gewezen - betrokkene heeft aangevoerd dat er persoonlijke, relationele omstandigheden waren die een rechtvaardiging vormden voor zijn verblijf thuis - acht de rechtbank het gegeven ontslag op basis van het op de drie dagen geconstateerde ongeoorloofde verzuim onevenredig aan de ernst van het begane plichtsverzuim.
3. Naar aanleiding van de standpunten van partijen komt de Raad tot de volgende beoordeling.
3.1.1. In de rechtspraak van de Raad wordt een aan een ambtenaar gegeven strafontslag wegens ongeoorloofde afwezigheid van enige omvang in het algemeen houdbaar geacht. In verband met de aard en ernst van dergelijk plichtsverzuim is voor de houdbaarheid van een opgelegd strafontslag niet vereist dat de ambtenaar voorafgaand is gewaarschuwd. Ook mogen bijkomende omstandigheden in aanmerking worden genomen, bijvoorbeeld het feit dat, zoals in dit geval, bij het werkverzuim van een dienstvoertuig gebruik is gemaakt waardoor schade aan (het imago van) de dienst is toegebracht. Tevens is van belang dat een bestuursorgaan als appellant een grote mate van vertrouwen moet kunnen hebben in een medewerker als betrokkene, die buiten op straat zelfstandig zijn werk moet verrichten.
3.1.2. De omvang en de daaraan te relateren ernst van het door betrokkene gepleegde plichtsverzuim zijn vooral bepaald door het herhaaldelijk ongeoorloofd afwezig zijn van betrokkene gedurende de vermelde uren op de drie achtereenvolgende dagen in maart 2009. Die omvang is hier relatief beperkt. Deels is de afwezigheid zelfs samengevallen met lunchpauzes. Opmerking verdient verder dat betrokkene, zoals door hem onweersproken is gesteld, ondanks zijn afwezigheid de hem op die dagen opgedragen werkzaamheden alle heeft vervuld.
3.1.3. Daarmee dringt zich de conclusie op dat van de wegens die beperkte afwezigheid opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag niet gezegd kan worden dat die niet onevenredig zwaar is. De aan het slot van 3.1.1 vermelde bijkomende omstandigheden zijn hier niet van dien aard dat die conclusie over het onmiddellijk opleggen van de zwaarste straf anders moet luiden. Niet uitgesloten moet worden dat betrokkene als hij daarom had gevraagd op zijn verzoek toestemming zou hebben verkregen om tussen de middag naar huis te gaan in verband met door hem gestelde privéproblemen. Wel bieden die bijkomende omstandigheden een basis voor het treffen van andere rechtspositionele maatregelen, al dan niet in combinatie met een zware straf.
3.1.4. Evenals de rechtbank komt de Raad dan ook tot de conclusie dat het bestreden besluit waarbij het onvoorwaardelijke strafontslag is gehandhaafd, in rechte niet houdbaar is. Het hoger beroep van appellant treft geen doel en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
3.2.1. Bij besluit 1 heeft appellant aan betrokkene een combinatie van twee straffen opgelegd. Betrokkene is in een lagere functie geplaatst, met bijbehorende bezoldiging (schaal 3). Tevens is hem voorwaardelijk strafontslag opgelegd met een proeftijd van twee jaar.
3.2.2. Het beroep dat betrokkene geacht wordt te hebben ingesteld tegen dat besluit 1 treft geen doel. Betrokkene heeft zich immers aan ernstig plichtsverzuim schuldig gemaakt. Volstaan wordt met een verwijzing naar hetgeen onder 3.1.1 is overwogen. Bij het oordeel dat niet gezegd kan worden dat deze nieuwe bestraffing niet onevenredig zwaar is, moet worden betrokken dat de plaatsing in een lagere functie weliswaar voor onbepaalde tijd is opgelegd - waartoe de ARU overigens uitdrukkelijk de mogelijkheid bevat - maar dat, zoals ter zitting is medegedeeld, betrokkene de gelegenheid heeft te laten zien dat appellant wel weer vertrouwen in hem kan hebben als zelfstandig werkend ambtenaar, waarna functievervulling in een schaal 4-functie weer tot de mogelijkheden behoort.
4. De Raad ziet aanleiding om appellant op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 874,- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 3 februari 2011 (besluit 1) ongegrond;
- bepaalt dat van appellant een griffierecht wordt geheven van € 448,-;
- veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 874,-.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en J. Th. Wolleswinkel en G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als leden, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2012.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) M.R. Schuurman.
HD