ECLI:NL:CRVB:2012:BW8649

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/115 AW + 11/5062 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake functiewaardering en bezwaarschrift gemeente Schinnen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die werkzaam was bij de gemeente Schinnen als medewerker financieel beheer. Appellant werd bij besluit van 4 juni 2009 geplaatst in de functiefamilie Advies en Control, bandbreedte B. Hij maakte bezwaar tegen de waardering van zijn nieuwe functie, die was ingedeeld in functieschaal 10, omdat dit een achteruitgang betekende ten opzichte van zijn oude functie in functieschaal 11. Het college van burgemeester en wethouders verklaarde het bezwaar van appellant bij besluit van 15 april 2010 niet-ontvankelijk vanwege termijnoverschrijding. De rechtbank Maastricht verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college ten onrechte niet heeft beslist op het bezwaar van appellant tegen het besluit van 27 juli 2009, waarin de inpassing in de nieuwe functieschaal werd geregeld. De Raad stelt vast dat het bezwaar van appellant tegen de waardering van zijn functie tijdig was ingediend en dat het college niet correct heeft gehandeld door dit bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep tegen het besluit van 15 april 2010 gegrond voor zover het betreft het bezwaar tegen het besluit van 27 juli 2009.

De Raad oordeelt verder dat het college in de proceskosten van appellant moet worden veroordeeld tot een bedrag van € 1.311,- en dat het college het door appellant betaalde griffierecht van € 374,- moet vergoeden. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan op 7 juni 2012, waarbij de Raad de beslissing in het openbaar heeft uitgesproken.

Uitspraak

11/115 AW
11/5062 AW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 8 december 2010, 10/587 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schinnen (college)
Datum uitspraak: 7 juni 2012
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 18 augustus 2011. Partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Hierna is het onderzoek heropend en is een nader besluit van het college van 10 januari 2010 (lees: 2011) in het geding betrokken.
Beide partijen hebben nader gereageerd.
Het geding is opnieuw ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 26 april 2012. Partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant was bij de gemeente Schinnen werkzaam als medewerker financieel beheer. In verband met een organisatiewijziging is appellant bij besluit van 4 juni 2009 (besluit 1) geplaatst in de functiefamilie Advies en Control, bandbreedte B (nieuwe functie). Bij besluit van 27 juli 2009 (besluit 2) is appellant met ingang van 16 juli 2009 ingepast in de nieuwe functieschaal 10, periodiek 11. Tevens is hem een garantietoelage van € 454,- bruto per maand toegekend.
1.2. Op 1 augustus 2009 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het feit dat zijn nieuwe functie is gewaardeerd op functieschaal 10, omdat dat een achteruitgang betekent ten opzichte van zijn oude functie, die was gewaardeerd in functieschaal 11. Het college heeft bij besluit van 15 april 2010 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant vanwege termijnoverschrijding niet ontvankelijk verklaard. Het college is er daarbij van uitgegaan dat het bezwaar van appellant was gericht tegen besluit 1.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft niet het standpunt van appellant gevolgd dat zijn bezwaar niet was gericht tegen besluit 1. Volgens de rechtbank is het bezwaarschrift gericht tegen beide besluiten en heeft het college ten onrechte niet beslist op de bezwaren van appellant tegen besluit 2.
2.1. In hoger beroep heeft appellant het standpunt ingenomen dat het college met het bestreden besluit wel een beslissing op het bezwaar tegen besluit 2 heeft willen geven, in die zin dat dat bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard. Volgens appellant is die niet-ontvankelijkverklaring niet terecht, omdat het bezwaar tegen besluit 2 wel tijdig was en heeft het college ten onrechte geen inhoudelijke beslissing op het bezwaar tegen besluit 2 gegeven.
2.2. Het college heeft in het verweer het standpunt ingenomen dat de brief van 27 juli 2009 geen besluit is, omdat die brief geen nieuwe rechtsgevolgen in het leven roept. Die brief bevat volgens het college louter informatie over de resultaten van de generieke functiewaarderingsronde die in het kader van de organisatieverandering heeft plaatsgevonden. Tegen de resultaten van deze generieke functiewaarderingsronde is geen individueel beroep mogelijk, aldus het college.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
3.1. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de waardering van de nieuwe functie na kennisneming van de brief van 27 juli 2009. Uit de in hoger beroep ingezonden stukken met betrekking tot de functiewaarderingen van het nieuwe functiehuis binnen de gemeente Schinnen is op te maken dat binnen de functiefamilie Advies & Control de functie met bandbreedte A is gewaardeerd op functieschaal 10a. Bij besluit 1 is de functie van appellant ingedeeld in bandbreedte B en dus gewaardeerd op functieschaal 10. Appellant had in verband hiermee bezwaar kunnen maken tegen besluit 1, maar heeft dat niet gedaan. Hij heeft pas bezwaar gemaakt tegen besluit 2, waarbij de inpassing in salarisschaal 10 en de vaststelling van de garantietoelage plaatsvond.
3.2. Gezien het bezwaarschrift van appellant van 1 augustus 2009, de aanvulling daarop van 7 september 2009 en de door hem daarop gegeven mondelinge toelichting, richten zijn bezwaren zich uitsluitend tegen de waardering van zijn functie in functieschaal 10. Van die waardering is appellant in kennis gesteld bij het voornemen van 31 maart 2009 en daarna in definitieve vorm bij besluit 1. Tegen het voornemen heeft appellant geen zienswijze ingediend en tegen besluit 1 heeft hij niet tijdig bezwaar gemaakt. Van verschoonbare termijnoverschrijding is geen sprake. Bij het bestreden besluit is het bezwaar dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard voor zover dit zich richtte tegen besluit 1.
3.3. Naar aanleiding van de overweging van de rechtbank dat het college ten onrechte nog niet had beslist op de bezwaren van appellant tegen besluit 2, heeft het college op 10 januari 2011 een nader besluit genomen. Hierbij is, kort samengevat, overwogen dat het besluit van 27 juli 2009 geen besluit omvat met betrekking tot de waardering van de functie en in zoverre geen nieuwe rechtsgevolgen schept.
3.4. Het geding in hoger beroep strekt zich op de voet van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uit tot dit ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen besluit. Met dit besluit heeft het college impliciet de bezwaren van appellant tegen besluit 2 niet-ontvankelijk verklaard. De Raad kan zich hierin vinden, nu besluit 2 slechts de vaststelling van de salarisinpassing en garantietoelage omvatte en geen (nader) besluit over de waardering van de functie van appellant. De salarisinpassing en garantietoelage waren wel besluiten in de zin van de Awb, maar appellant had daartegen geen bezwaren ingebracht, zoals ook onder 3.2 is overwogen. Het beroep tegen het besluit van 10 januari 2011 wordt dus ongegrond verklaard.
3.5. Nu de rechtbank bepaalde dat ten onrechte niet was beslist op de bezwaren tegen besluit 2, had het beroep in zoverre gegrond moeten worden verklaard. Hierin had ook aanleiding moeten worden gevonden om het college te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep ten bedrage van € 874,- en tot vergoeding van het betaalde griffierecht van € 150,-. De Raad zal dit alsnog doen.
4. Gezien het vorenstaande is er ook aanleiding om met betrekking tot het hoger beroep toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 437,-.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep:
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 15 april 2010 gegrond, voor zover daarbij niet is beslist over het bezwaar van appellant tegen het besluit van 27 juli 2009;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 15 april 2010 ongegrond voor het overige;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 10 januari 2011 ongegrond;
- veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van in totaal € 1.311,- ;
- bepaalt dat het college aan appellant het door hem in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 374,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2012.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) E. Heemsbergen.
HD