ECLI:NL:CRVB:2012:BW8476

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4215 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling functiewaardering binnen defensieorganisatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 juni 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zutphen. De zaak betreft de functiewaardering van een medewerker (financiële) voorraadadministratie binnen de defensieorganisatie. Appellante, bijgestaan door haar advocaten, heeft bezwaar gemaakt tegen de functiewaardering die door de minister van Defensie is vastgesteld. De minister heeft in een schema uiteengezet dat de medewerker bij de organisatie P meer hiërarchische lagen boven zich heeft dan de medewerker bij organisatie B, wat volgens de minister de verschillen in functiewaardering zou verklaren.

De Raad heeft in zijn uitspraak verwezen naar een eerdere tussenuitspraak waarin de minister was opgedragen om de motivering van de functiewaardering te verduidelijken. De minister heeft in zijn toelichting aangegeven dat de medewerker bij P minder beslissingsbevoegdheid heeft en dat de complexiteit van de beslissingen die hij moet nemen, lager is dan die van de medewerker bij B. De Raad heeft geconcludeerd dat er onvoldoende grond is om te twijfelen aan de juistheid van het overgelegde schema en dat de functiewaardering van de minister niet onhoudbaar is.

De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit terecht in stand gelaten, zij het op niet geheel juiste gronden. Het hoger beroep van appellante is afgewezen, en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

10/4215 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 14 april 2010, 08/2176 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
Staatssecretaris van Defensie, thans de Minister van Defensie (minister)
Datum uitspraak: 14 juni 2012
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 19 januari 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. N.I. van Os en C.R. [E.]. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.A. Groenewoud-Kralt, A.A. Jansen en R.T. Mansab.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak van de Raad van 2 februari 2012, LJN BV3289, heeft de minister bij brief van
15 maart 2012 een toelichting gegeven op zijn door appellante bestreden besluit van 31 oktober 2008.
Bij brief van 10 april 2012 heeft appellante haar zienswijze op deze toelichting gegeven.
De Raad heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, waarna hij het onderzoek heeft gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uiteenzetting van de feiten waarvan hij uitgaat bij zijn oordeelvorming verwijst de Raad naar zijn tussenuitspraak. In die tussenuitspraak is de minister opgedragen het gebrek in de motivering met betrekking tot de beweerde verschillen tussen twee organisatie-onderdelen die het verschil in functiewaardering zouden kunnen verklaren, te herstellen.
1.1. De minister heeft in zijn brief van 15 maart 2012 toegelicht waarom de waardering van de appellante opgedragen functie van medewerker (financiële) voorraadadministratie bij [P] wat betreft de kenmerken “complexiteit van de beslissingen” en “effect van de beslissingen” anders is uitgevallen dan de waardering van de volgens appellante soortgelijke functie van medewerker voorraadadministratie bij het [B] van het Landelijk Bevoorrading Bedrijf Koninklijke Landmacht (LBBKL). Kern van de redenering van de minister is (nog steeds) dat de [P]-organisatie (P) een (veel) grotere gelaagdheid heeft dan het [B]-bedrijf (B). Dit brengt mee dat bepaalde soorten aangelegenheden waarin de medewerker bij B zelf mag beslissen, door de medewerker bij P ter beslissing moeten worden voorgelegd aan een hogere functionaris. De medewerker bij P is anders dan die bij B alleen verantwoordelijk voor het voorraadbeheer en mag niet beslissen over wijzigingen in dit beheer. Hij heeft aldus ook slechts te maken met eenduidige keuzefactoren. De minister heeft thans een schema overgelegd waaruit blijkt dat de medewerker bij B binnen zijn afdeling alleen het hoofd Bedrijfsvoering boven zich heeft, terwijl de medewerker bij P binnen zijn afdeling (maar liefst) vier functionarissen boven zich heeft. Onvoldoende grond bestaat om te betwijfelen of het schema correct is en de werkelijke situatie wel juist weergeeft. Mede gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de in geding zijnde functiewaardering onhoudbaar is.
1.2. Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit terecht, zij het op niet geheel juiste gronden, in stand heeft gelaten. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
2. Voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten is onder deze omstandigheden geen reden aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker als voorzitter en H.C.P. Venema en J.Th. Wolleswinkel als leden, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2012.
(get.) K. Zeilemaker.
(get.) M.R. Schuurman.
HD