ECLI:NL:CRVB:2012:BW8382

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-6447 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om uitbreiding van de huishoudelijke hulp op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft appellant beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, waarin zijn aanvraag voor uitbreiding van de huishoudelijke hulp werd afgewezen. Appellant, erkend als burger-oorlogsslachtoffer, had in 2000 een toeslag op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) ontvangen. In 2011 verzocht hij om uitbreiding van de huishoudelijke hulp van vier naar acht uren per week, maar deze aanvraag werd afgewezen op basis van medische adviezen die concludeerden dat er geen noodzaak was voor meer hulp.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 7 juni 2012 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat de medische adviezen voldoende grondslag boden voor het bestreden besluit. De adviezen waren zorgvuldig opgesteld en in overeenstemming met de feiten uit de gedingstukken. De Raad stelde vast dat appellant, ondanks zijn psychische klachten, in staat was om lichte huishoudelijke werkzaamheden uit te voeren. Bijzondere omstandigheden die een afwijking van het beleid van de verweerder rechtvaardigden, zijn niet aangetoond.

De Raad concludeerde dat de echtgenote van appellant, die moeite had met huishoudelijke taken, geen reden vormde om de aanvraag voor uitbreiding van de hulp te honoreren. De gestelde verslechtering van de gezondheid van appellant na het bestreden besluit kon niet in de beoordeling worden meegenomen. De Raad verklaarde het beroep van appellant ongegrond en gaf aan dat hij bij toename van beperkingen een nieuwe aanvraag kan indienen.

Uitspraak

11/6447 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
Datum uitspraak: 7 juni 2012
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 12 oktober 2011, kenmerk BZ01356460 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2012. Daar is appellante verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote [naam echtgenote]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind.
OVERWEGINGEN
1. In dit geding zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1. Appellant is in 2000 op grond van blijvende psychische invaliditeit erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo en aan hem is met ingang van 1 juni 1999 een toeslag op grond van artikel 19 van die wet toegekend. Met ingang van 1 december 2004 is aan hem onder meer toegekend een vergoeding van huishoudelijke hulp voor ten hoogste vier uren per week.
1.2. Bij een hernieuwde aanvraag van april 2011 heeft appellant verzocht om uitbreiding van de huishoudelijke hulp naar 8 uren per week, welk verzoek verweerder heeft afgewezen bij besluit van 28 juni 2011. Het bezwaar tegen die afwijzing is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat er geen medische noodzaak bestaat voor meer dan één dagdeel huishoudelijke hulp per week.
2. De Raad overweegt als volgt.
2.1. Op grond van artikel 32 van de Wubo komen voor vergoeding in aanmerking - kort weergegeven - de extra ten laste van het burger-oorlogsslachtoffer blijvende kosten van medische voorzieningen die noodzakelijk zijn in verband met zijn oorlogsinvaliditeit.
2.2. Bij het beantwoorden van de vraag of er een medische noodzaak bestaat voor het uitbreiden van de eerder toegekende huishoudelijke hulp hanteert verweerder een richtlijn. Die richtlijn houdt onder meer in dat een vergoeding voor meer dan vier uren huishoudelijke hulp kan worden verleend indien (bij personen van 70 jaar en ouder) de betrokkene gelet op zijn gehele gezondheidssituatie niet meer in staat is tot het verrichten van lichte huishoudelijke werkzaamheden of als de causale psychische klachten bij een betrokkene leiden tot ernstige (zelf)verwaarlozing en/of chaotische gedrag.
2.3. Het in het bestreden besluit neergelegde standpunt van verweerder berust op een tweetal medische adviezen waarbij is betrokken de ontvangen informatie van de huisarts, uroloog en oogarts. Op basis van die informatie hebben de geneeskundig adviseurs geconcludeerd dat appellant in staat wordt geacht om lichte huishoudelijke werkzaamheden uit te voeren en dat niet is gebleken van (zelf)verwaarlozing of chaos in het huishouden als gevolg van de psychische klachten.
2.4. Naar het oordeel van de Raad boden deze medische adviezen voldoende grondslag voor het bestreden besluit. Zij zijn zorgvuldig opgesteld en in overeenstemming met de feiten zoals deze uit de gedingstukken naar voren komen. Zo heeft appellant aangegeven dat de aanvraag om uitbreiding van de huishoudelijke hulp geen betrekking heeft op de lichte huishoudelijke werkzaamheden, zoals stof afnemen plantjes water geven en eten koken. Daarmee is ook voor de Raad aannemelijk dat appellant, ondanks zijn handicaps, ten tijde hier van belang die werkzaamheden zelf nog kon verrichten.
2.5. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder niet onverkort aan zijn beleid had mogen vasthouden zijn niet naar voren gekomen. De omstandigheid dat de echtgenote van appellant moeite ondervindt bij het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden, kan in dit kader niet worden meegewogen en vormt geen reden om tot uitbreiding van de huishoudelijke hulp over te gaan. De onderhavige voorziening is beperkt tot de uitkeringsgerechtigde.
2.6. Ter zitting is nog aangevoerd dat appellant meer beperkingen ondervindt door een TIA die hem in november 2011 is overkomen en als gevolg waarvan hij ook chaotisch gedrag is gaan vertonen. Deze gestelde verslechtering is echter opgetreden na het bestreden besluit en kan om die reden bij onderhavige beoordeling niet worden betrokken. Het staat appellant echter wel vrij om bij toename van beperkingen een nieuwe aanvraag in te dienen.
2.7. Het voorgaande brengt mee dat het beroep van appellant ongegrond dient te worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2012.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) E. Heemsbergen.
HD