ECLI:NL:CRVB:2012:BW8339

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-4559 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een Wubo-uitkering op basis van medische adviezen en de beoordeling van psychische klachten

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1933 in het voormalige Nederlands-Indië, een aanvraag ingediend om erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer onder de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De aanvraag werd in eerste instantie afgewezen door de Pensioen- en Uitkeringsraad, en na meerdere pogingen tot herziening, waaronder een aanvraag in augustus 2010, werd de afwijzing opnieuw gehandhaafd. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 7 juni 2012 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het bestreden besluit werd beoordeeld op de basis van medische adviezen van geneeskundige adviseurs. De Raad concludeerde dat er geen medische gegevens waren die de claim van appellante op blijvende invaliditeit konden onderbouwen. De Raad benadrukte dat appellante tijdens het medisch onderzoek niet volledig openhartig was over haar klachten, wat de arts belemmerde om een compleet beeld van haar situatie te krijgen. De Raad oordeelde dat het aan appellante was om openheid van zaken te geven tijdens het onderzoek, en dat het ontbreken van objectieve medische gegevens geen aanleiding gaf voor verder onderzoek. Uiteindelijk werd het beroep van appellante ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

11/4559 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, thans: de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
Datum uitspraak: 7 juni 2012
PROCESVERLOOP
In verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen (Wet van 15 april 2010, Stb. 2010, 182), is in deze zaak de Pensioen- en Uitkeringsraad als bedoeld in die wet in de plaats getreden van de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR). Waar in deze uitspraak wordt gesproken van verweerder wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de - voormalige - Raadskamer WUBO van de PUR.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 28 juni 2011, kenmerk BZ01275058 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2012. Daar is appellante verschenen, bijgestaan door [W.] en [T.]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.
OVERWEGINGEN
1. In dit geding zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1. Appellante, geboren in 1933 in het toenmalige Nederlands-Indië, heeft in 1993 bij verweerder een aanvraag ingediend om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo en als zodanig in aanmerking te worden gebracht voor onder meer een periodieke uitkering. Op die aanvraag heeft verweerder afwijzend beslist bij besluit van 9 mei 1994, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 18 mei 1995. In dat verband heeft verweerder overwogen - kort gezegd - dat het aanvaarde oorlogsgeweld bij appellante niet heeft geleid tot blijvende invaliditeit. Het tegen het besluit van 18 mei 1995 ingestelde beroep is door de Raad bij uitspraak van 3 april 1997, nummer 95/1093 WUBO, ongegrond verklaard.
1.2. Nadien heeft appellante zich in 1999 en 2003 met hernieuwde aanvragen tot verweerder gewend om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer en in aanmerking te worden gebracht voor een periodieke uitkering. Deze verzoeken zijn telkenmale afgewezen op de grond dat er weliswaar sprake is van aan het oorlogsgeweld toe te schrijven psychische klachten, maar dat deze klachten niet leiden tot zodanige beperkingen dat gesproken kan worden van invaliditeit in de zin van de Wubo. De lichamelijke klachten (suikerziekte, artroseklachten, hypertensie, oogklachten en keelklachten) zijn niet toegeschreven aan het oorlogsgeweld. Het beroep tegen de afwijzing van de in 2003 gedane aanvraag heeft de Raad bij uitspraak van 24 februari 2005, nummer 04/2089 WUBO, ongegrond verklaard.
1.3. In augustus 2010 heeft appellante zich opnieuw met een aanvraag tot verweerder gewend, wegens verergering van haar psychische klachten. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen bij besluit van 30 november 2011, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, op de grond dat er bij appellante (ook nu) geen sprake is van blijvende invaliditeit door het oorlogsgeweld.
2. De Raad overweegt als volgt
2.1. Het standpunt van verweerder dat er geen sprake is van een blijvende invaliditeit in de zin van de Wubo is in overeenstemming met adviezen van een tweetal geneeskundige adviseurs. Deze adviezen berusten op een door de arts G.L.G.Kho bij appellante verricht medisch onderzoek. Daarbij is betrokken de reeds aanwezige medische gegevens, zoals de resultaten van eerdere onderzoeken, en recent verkregen informatie van de huisarts van appellante.
2.2. De Raad acht het bestreden besluit op grond van deze adviezen deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. In de beschikbare medische gegevens zijn geen aanknopingspunten te vinden om het in het bestreden besluit neergelegde standpunt van verweerder onjuist te achten. Er zijn geen medische gegevens waaruit blijkt dat appellante door de psychische klachten zodanig wordt beperkt in het dagelijks functioneren dat nu wel gesproken kan worden van blijvende invaliditeit in zin van de Wubo.
2.3. Ter zitting is benadrukt dat appellante tijdens het onderzoek van de arts Kho haar eigen toestand heeft verdoezeld en niet alle beperkingen heeft benoemd, waardoor de arts niet een volledig beeld heeft gekregen. Het is aan appellante om bij een (psychiatrisch) onderzoek openheid van zaken te geven om zo een duidelijk inzicht te krijgen in haar medische situatie. Indien dat wordt nagelaten kan dit de onderzoeker niet worden tegengeworpen. Immers de eigen inbreng van een betrokkene is bij een dergelijk onderzoek onontbeerlijk. Voor het laten verrichten van een nader medisch onderzoek ziet de Raad echter geen aanleiding, omdat er geen objectieve (medische) gegevens voorhanden zijn die op de medische toestand van appellante een ander licht werpen.
3. Gezien het voorgaande dient het beroep van appellante ongegrond te worden verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2012.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) E. Heemsbergen.
HD