ECLI:NL:CRVB:2012:BW8256

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-1032 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering en beoordeling van duurzame arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 mei 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering aan een werknemer die sinds 2004 arbeidsongeschikt is. De werknemer, die werkzaam was bij de gemeente 's-Hertogenbosch als senior ontwerper openbare ruimte/landschapsarchitect, had een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) na een periode van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de werknemer op de datum in geding, 24 oktober 2006, weliswaar volledig arbeidsongeschikt was, maar niet duurzaam. Dit oordeel werd bevestigd door de bezwaarverzekeringsarts, die op basis van de informatie uit de behandelend sector een redelijke verwachting uitsprak dat de belastbaarheid van de werknemer het jaar daarop zou verbeteren.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank gevolgd en geoordeeld dat de bezwaarverzekeringsarts terecht geen medische redenen heeft aangenomen voor duurzame beperkingen. De Raad benadrukte dat de prognose van de bezwaarverzekeringsarts niet deugdelijk was onderbouwd door de appellante en werknemer. De Raad concludeerde dat de behandeling gericht op verbetering van de belastbaarheid van de werknemer niet was gestart vanwege het overlijden van zijn echtgenote, maar dat dit geen afbreuk deed aan de eerdere verwachtingen over de verbetering van zijn situatie.

De uitspraak bevestigt dat de beoordeling van duurzame arbeidsongeschiktheid moet plaatsvinden op basis van de gegevens die op de datum in geding bekend waren, en dat de verantwoordelijkheid voor het onderbouwen van een afwijkende prognose bij de appellante en werknemer ligt. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

11/1032 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 22 december 2010, 08/3799 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de gemeente 's-Hertogenbosch (appellante),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en
[werknemer], wonende te [woonplaats] (werknemer)
Datum uitspraak: 25 mei 2012
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend onder toezending van een nader stuk.
Desgevraagd heeft werknemer aangegeven als partij aan het geding te willen deelnemen en geen toestemming te verlenen om appellante inzage te geven in zijn medische gegevens.
Werknemer heeft een schriftelijke uiteenzetting over de zaak gegeven en nog een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2012. Voor appellante is verschenen mr. J.A. van de Pasch en drs. M.C. Muurling, bedrijfsarts. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. P.J. Reith. Werknemer is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1.1. Werknemer was werkzaam bij de gemeente ’s-Hertogenbosch als senior ontwerper openbare ruimte/landschapsarchitect. Met ingang van 26 oktober 2004 is werknemer uitgevallen voor zijn werk en heeft sindsdien niet meer gewerkt. Omdat werknemer na zijn uitval een regeling met zijn werkgever had getroffen, heeft hij eerst later, met dagtekening 27 februari 2008, een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend.
1.2. Bij besluit van 14 april 2008 is vastgesteld dat voor werknemer in aansluiting op de wettelijke wachtperiode van 104 weken op grond van de Wet WIA met ingang van 24 oktober 2006, recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering.
1.3. Uit het aan dat besluit ten grondslag liggende rapport van de verzekeringsarts van 1 april 2008 komt naar voren dat er voor werknemer, gelet op zijn psychische klachten op 24 oktober 2006, geen mogelijkheden waren voor loonvormende arbeid zodat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid is bepaald op 100%. Voorts heeft deze arts mede in aanmerking genomen dat werknemer nadien, in verband met de zelfmoord van zijn echtgenote in december 2007, is opgenomen in een ziekenhuis voor psychisch herstel. De verzekeringsarts spreekt de verwachting uit dat de medische situatie van werknemer op lange termijn wezenlijk zal verbeteren en de functionele mogelijkheden op lange termijn wezenlijk zullen toenemen.
2.1. Werknemer en appellante hebben in bezwaar tegen het besluit van 14 april 2008 naar voren gebracht dat werknemer, in plaats van een WGA-uitkering, in aanmerking dient te worden gebracht voor een uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA). Met een beroep - kort gezegd - op rapporten van de bedrijfsarts M.C. Muurling en informatie uit de behandelend sector waaronder die van de huisarts, is in dit verband aangevoerd dat de beperkingen van werknemer zodanig ernstig zijn en de kans op herstel zodanig gering, dat hij op louter medische gronden als duurzaam volledig arbeidsongeschikt moet worden beschouwd.
2.2. De bezwaarverzekeringsarts heeft zich in zijn rapport van 3 september 2008 kunnen verenigen met het oordeel van de verzekeringsarts dat geen sprake is van medische redenen om duurzame beperkingen aan te nemen. Gelet op de verschillende life-events in samenhang met de persoonlijkheidsproblematiek van werknemer kan worden aangenomen dat met behandeling pas na langere tijd verbetering in de belastbaarheid zal optreden maar de bezwaarverzekeringsarts verwacht deze verbetering op termijn wel.
2.3. Bij besluit van 18 september 2008 (bestreden besluit) zijn de bezwaren van appellante en werknemer ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft hiertoe eerst het stappenplan weergegeven als beschreven in de interne richtlijn van het Uwv genaamd "De beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen. Beoordelingskader voor verzekeringsartsen" (het beoordelingskader).
Vervolgens heeft de rechtbank geoordeeld dat de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 3 september 2008 en zijn aanvullende rapport van 10 december 2008 voldoende heeft onderbouwd dat sprake is van een behandeling waarvan vaststaat dat deze eerst op langere termijn gericht kan zijn op verbetering van de belastbaarheid (stap 3a).
Hierbij heeft de rechtbank van belang geacht dat werknemer in 2004 arbeidsongeschikt is geraakt, dat de bedrijfsarts vervolgens in 2005 heeft aangegeven dat het een stuk beter gaat, dat in mei 2006 een terugval heeft plaatsgevonden in verband met het ongeval, dat nadien na neuropsychologisch onderzoek behandelingen op psychologisch vlak zijn voorgesteld, waarna vanwege het overlijden van de echtgenote van werknemer in december 2007 weer een terugval heeft plaatsgevonden. Door het ongeval in mei 2006 en het tragisch overlijden van zijn echtgenote in december 2007 is, aldus de rechtbank, werknemer immers nog niet, althans onvoldoende, aan het volgen van behandelingen voor zijn psychische problemen toegekomen.
De rechtbank ziet dan ook onvoldoende aanknopingspunten om het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts, dat er een redelijke verwachting bestaat dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden met de behandelingsmogelijkheden die er nog zijn, voor onjuist te houden.
4.1. In hoger beroep heeft appellante zijn standpunt dat sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid herhaald. Onder verwijzing naar stap 3 van het beoordelingskader heeft appellante aangevoerd dat het Uwv onvoldoende heeft onderbouwd dat er nog behandelingsmogelijkheden zijn voor werknemer en op welke wijze de behandeling voor hem resultaat kan hebben.
4.2. Werknemer heeft zich - kort samengevat - achter de actie van appellante geschaard.
5.1. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat werknemer bij het bestreden besluit terecht (nog) niet in aanmerking is gebracht voor een IVA-uitkering, omdat hij op de datum in geding weliswaar volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt was. De Raad overweegt hiertoe als volgt.
5.2. De vraag of werknemer duurzaam arbeidsongeschikt was op 24 oktober 2006 (datum in geding) dient - in lijn met de uitspraak van de Raad van onder andere 1 oktober 2010 (LJN BN9266) - te worden beantwoord aan de hand van de gegevens die bekend zijn geworden over zijn gezondheidstoestand op die datum, de verwachting die behandelend artsen op dat moment hadden van een behandeling die zij hadden ingezet dan wel de redenen die zij toen hadden om een mogelijke behandeling achterwege te laten.
5.3. Naar het oordeel van de Raad kon de bezwaarverzekeringsarts, gelet op de informatie uit de behandelend sector, per 24 oktober 2006 uitgaan van een redelijke of goede verwachting dat de belastbaarheid van werknemer het jaar daarop zou verbeteren. Dit is de situatie zoals beschreven onder mogelijkheid a van stap 2 van het stappenplan in het beoordelingskader. Het ging in 2005 immers al beter met werknemer na zijn uitval in 2004. Ten gevolge van het ongeval in mei 2006 was er geen sprake van hersenletsel terwijl er ook overigens geen aanknopingspunten waren om geen of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid van werknemer te verwachten. Zo komt uit de brief van revalidatiearts M.C. Verhulsdonk van 6 juli 2007 naar voren dat werknemer na dit ongeval 2 tot 3 weken op bed heeft gelegen en daarna anderhalve maand geleidelijk aan zijn activiteiten heeft opgebouwd. Deze revalidatiearts heeft in juli 2007 ook daadwerkelijk een poliklinisch revalidatietraject voorgesteld en psychiater Joosten heeft, na neuropsychologisch onderzoek in november 2007, geadviseerd een psychologische behandeling te starten met als doel balans te hervinden in emotioneel, cognitief en lichamelijk functioneren. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat deze behandeling tevens is gericht op een verbetering van de belastbaarheid. Dat deze behandeling geen aanvang heeft genomen vanwege het overlijden van zijn echtgenote, doet aan de eerder geformuleerde verwachting per datum in geding niet af.
5.4. Onder deze omstandigheden is het, zoals ook in de in 5.2 vermelde uitspraak van de Raad naar voren komt, aan appellante en werknemer om voldoende te onderbouwen het standpunt dat de prognose van de bezwaarverzekeringsarts, zoals deze uiteindelijk in het rapport van 4 april 2011 nader is toegelicht, niet deugdelijk was. Appellante heeft in dit verband verwezen naar informatie van psycholoog Joosten van februari 2008 en revalidatiearts Verhulsdonck van 2 juli 2008. De door appellante aangehaalde informatie ziet echter op de periode na het overlijden van de echtgenote van werknemer in december 2007 en op de gevolgen hiervan voor de eerder voorgestelde behandeling. In het licht van de in 5.2 geformuleerde maatstaf kan deze informatie over de (medische) situatie van werknemer en zijn behandelmogelijkheden ten gevolge van het overlijden van zijn echtgenote in december 2007, en dus ruim na de datum in geding, geen rol spelen bij de beantwoording van de hier voorliggende vraag.
5.5. Uit de overwegingen 5.2 tot en met 5.4 vloeit voort dat de bezwaarverzekeringsarts aan stap 3 van genoemd beoordelingskader niet toe hoefde te komen. Deze stap wordt immers slechts genomen indien verbetering in het eerst komende jaar niet of nauwelijks is te verwachten. Het in dit verband door appellante aangevoerde is dan ook tevergeefs.
5.6. Uit het onder 5.1 tot en met 5.5 overwogene volgt dat de aangevallen uitspraak, met verbetering van gronden, dient te worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.J.W. Schoor en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2012.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) G.J. van Gendt.
KR