ECLI:NL:CRVB:2012:BW7546

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6969 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vrijlating particuliere oudedagsvoorziening voor alleenstaande in het kader van de WWB

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 mei 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een alleenstaande appellante die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De appellante ontving naast haar bijstandsuitkering ook pensioeninkomsten van haar ex-partner. Het college van burgemeester en wethouders van Zutphen had eerder besloten om de pensioeninkomsten van appellante niet te indexeren en weigerde de vrijlating van een particuliere oudedagsvoorziening voor de appellante, omdat zij nog niet de leeftijd van 65 jaar had bereikt. Dit besluit was een herhaling van een eerder genomen besluit uit 2006.

De rechtbank Zutphen verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het college niet-ontvankelijk, omdat het bestreden besluit niet gericht was op een zelfstandig rechtsgevolg. Appellante ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden aangemerkt, omdat het slechts een herhaling was van een eerder besluit zonder dat er relevante wijzigingen waren opgetreden in de situatie van appellante.

De Raad benadrukte dat de rechtmatigheid van een eerder genomen besluit niet bij elke betaling opnieuw aan de orde kan worden gesteld, zolang er geen wijzigingen zijn in de periodieke betalingen. De uitspraak bevestigde dat de rechtbank terecht het beroep van appellante niet-ontvankelijk had verklaard en dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

09/6969 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 18 november 2009, 09/193 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Zutphen (college)
Datum uitspraak: 23 mei 2012
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 februari 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door
C.G.M. van [H.]. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door B. Buiting.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontving bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Daarnaast ontvangt appellante van haar ex-partner de helft van een echtpaarpensioen.
1.2. Bij besluit van 8 december 2008 heeft het college de vermindering van de bijstand van appellante in verband met alimentatie van € 376,38 met ingang van 1 januari 2009 aangepast met de wettelijke indexering tot een bedrag van € 391,06 per maand.
1.3. Bij besluit van 12 januari 2009 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar gegrond verklaard en besloten de pensioeninkomsten van appellante niet te indexeren. Daarbij heeft het college overwogen dat appellante niet, zoals zij in bezwaar verzocht had, in aanmerking komt voor de vrijlating in verband met een particuliere oudedagsvoorziening omdat zij geen 65 jaar of ouder is. Daarbij heeft het college verwezen naar het besluit van 19 juli 2006 waarbij overeenkomstig beslist is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit een herhaling is van het besluit van 19 juli 2006 en daarmee niet is gericht op (zelfstandig) rechtsgevolg.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij betoogt dat zij wel recht heeft op de bedoelde vrijlating.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 33, vijfde lid, aanhef en onder a, van de WWB, zoals deze bepaling luidde ten tijde hier in geding, is bepaald dat indien de alleenstaande, de alleenstaande ouder of een van de echtgenoten 65 jaar of ouder is, voor de vaststelling van de hoogte van de algemene bijstand een in de vorm van een periodieke uitkering ontvangen particuliere oudedagsvoorziening buiten beschouwing wordt gelaten tot een bedrag van:
a. voor een alleenstaande en een alleenstaande ouder: € 17,60 per kalendermaand. Appellante was ten tijde in geding jonger dan 65 jaar.
4.2. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB, 17 januari 2012, LJN BV1235) ligt aan elke (meestal: maandelijkse) betaling van salaris of uitkering een besluit tot zodanige betaling ten grondslag. Wanneer een ander daartoe strekkend geschrift van het bestuursorgaan ontbreekt, kan dit besluit zichtbaar worden in een salaris- of uitkeringsspecificatie. Daartegen staat dan in beginsel het rechtsmiddel van bezwaar open. De rechtmatigheid van een eerder genomen besluit waarbij over de grondslag van periodiek te betalen salaris of uitkering is beslist, kan niet bij elke betaling opnieuw aan de orde worden gesteld als er in de periodieke betaling geen wijziging optreedt. Dan is in het algemeen slechts sprake van een herhaling van de eerder genomen beslissing. Zo’n herhaling is niet gericht op enig rechtsgevolg dat niet reeds door de oorspronkelijke beslissing tot stand was gebracht en kan om die reden niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.3. Bij besluit van 19 juli 2006 op het bezwaar tegen de uitkeringsspecificatie van januari 2006 heeft het college geweigerd de vrijlating van particuliere oudedagsvoorziening voor een alleenstaande op grond van artikel 33, vijfde lid, van de WWB, over het jaar 2006 tot een bedrag van € 17,15 per kalendermaand op de pensioeninkomsten, groot € 376,38, toe te passen op de grond dat appellante de leeftijd van 65 jaar nog niet had bereikt. Bij het bestreden besluit heeft het college op dezelfde grond geweigerd de vrijlating van particuliere oudedagsvoorziening voor een alleenstaande over het jaar 2008 tot een bedrag van € 17,60 per kalendermaand toe te passen op de pensioeninkomsten, nog steeds groot € 376,38. Het bestreden besluit betreft aldus een herhaling van de eerder genomen beslissing in zoverre dat de pensioeninkomsten tot hetzelfde bedrag nog steeds geheel op de uitkering in mindering worden gebracht, terwijl de leeftijd van appellante nog niet in relevante zin gewijzigd was. In zoverre is het bestreden besluit dus niet op rechtsgevolg gericht. Daarom kan het in zoverre niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Dat dit vrijlatingsbedrag intussen bij wet is gewijzigd brengt hierin geen verandering. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit dus terecht niet-ontvankelijk verklaard. Daarom slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2012.
(get.) O.L.H.W.I. Korte.
(get.) N.M. van Gorkum.
HD