[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 september 2010, 10/615 (aangevallen uitspraak),
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 23 mei 2012
Namens appellant heeft mr. A.L. Kuit, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 februari 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kuit. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Dinç.
1.1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2. Appellant heeft op 21 oktober 2009 een aanvraag ingediend om bijstand naar de norm voor gehuwden ingevolge de Wet werk en bijstand. Bij brief van 28 oktober 2009 heeft het college appellant verzocht vóór 3 november 2009 ontbrekende gegevens, waaronder ontbrekende bankafschriften en het bewijs van de aanvraag ingevolge de Werkloosheidswet (WW) van de echtgenote van appellant, [naam echtgenote], te overleggen. Appellant heeft enkele gegevens overgelegd. Bij brief van 3 november 2009 heeft het college appellant in de gelegenheid gesteld vóór 18 november 2009 de nog ontbrekende gegevens over te leggen. Daarbij heeft het college meegedeeld dat indien appellant niet alle gegevens heeft ingeleverd, of niet binnen die termijn, de aanvraag niet behandeld zal worden. Verder is meegedeeld dat een nadere termijn kan worden gesteld, indien appellant tijdig meldt dat het overleggen van de gegevens binnen de gestelde termijn niet lukt. Appellant heeft niet alle gevraagde gegevens overgelegd en heeft geen contact daarover gelegd met het college.
1.3. Bij besluit van 26 november 2009 heeft het college de aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gelaten, op de grond dat appellant niet uiterlijk 18 november 2009 alle voor de behandeling van de aanvraag verzochte en nog ontbrekende bewijsstukken heeft overgelegd.
1.4. Bij besluit van 27 januari 2010 heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 26 november 2009 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 27 januari 2010 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet aan hem maar aan de bank heeft gelegen dat hij de gevraagde gegevens niet tijdig heeft kunnen overleggen. Het college was op de hoogte van het feit dat appellant failliet was gegaan en dat hij niet de beschikking had over enig inkomen of vermogen, dan wel enige correspondentie. In verband met een geschil met ABN-AMRO heeft appellant niet kunnen beschikken over zijn bankafschriften. Appellant beschikte niet over een WW-aanvraag van zijn echtgenote, omdat zij geen WW had aangevraagd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling is van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden zijn verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2. Vaststaat dat appellant niet binnen de gegeven hersteltermijn heeft voldaan aan het verzoek van het college om onder meer bankafschriften van zijn bankrekeningen bij ABN AMRO en Fortis Bank Nederland te overleggen. Niet in geschil is dat deze gegevens van belang zijn voor de beoordeling van de aanvraag om bijstand. Bij de beantwoording van de vraag of het college op grond van artikel 4:5 van de Awb bevoegd was de aanvraag buiten behandeling te stellen staat daarom ter beoordeling of appellant hiervan een verwijt kan worden gemaakt. De verwijtbaarheid kan in een geval als hier aan de orde ontbreken indien het gaat om gegevens waarover appellant niet binnen de gestelde termijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
4.3. Appellant betoogt dat hem geen verwijt kan worden gemaakt dat hij de bankafschriften van ABN-AMRO niet heeft overgelegd, omdat de bank als gevolg van een civiele procedure geen duplicaten wilde verstrekken. Appellant heeft dit echter niet aannemelijk gemaakt. Uit de door appellant eerst in bezwaar overgelegde stukken blijkt immers slechts dat appellant een geschil had met ABN-AMRO en dat hij op 1 december 2009 failliet is verklaard. Uit deze stukken blijkt niet dat ABN-AMRO geen duplicaten wilde verstrekken. Zij bieden daarnaast geen verklaring voor het feit dat appellant de afschriften van de Fortis-bankrekening niet heeft overgelegd. Voorts was ten tijde van de aanvraag om bijstand nog geen sprake van een faillissement. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het op de weg van appellant had gelegen om het college binnen de gegeven hersteltermijn op de hoogte te stellen van de omstandigheid dat appellant niet over de gevraagde gegevens kon beschikken, temeer daar appellant in de brief van 3 november 2009 uitdrukkelijk is gewezen op deze mogelijkheid.
4.4. Reeds omdat appellant niet alle benodigde bankafschriften die van belang zijn voor de beoordeling van de aanvraag om bijstand heeft overgelegd en het college op die grond bevoegd was de aanvraag buiten behandeling te stellen, behoeft de vraag of appellant redelijkerwijs kon beschikken over gegevens omtrent een WW-aanvraag van zijn echtgenote geen bespreking meer.
4.5. Uit hetgeen onder 4.2 tot en met 4.4 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt daarom voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2012.