ECLI:NL:CRVB:2012:BW7472
Centrale Raad van Beroep
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring van hoger beroep wegens te late betaling griffierecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 mei 2012 uitspraak gedaan over het verzet van appellante tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar hoger beroep. Het hoger beroep was niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald. De Raad had eerder, op 21 september 2011, geoordeeld dat het griffierecht niet tijdig was ontvangen, aangezien de betaling pas op 9 augustus 2011 was bijgeschreven, terwijl de termijn eindigde op 8 augustus 2011.
De gemachtigde van appellante, mr. R. Moghni, voerde in het verzetschrift aan dat het griffierecht vóór het weekeinde van 5 augustus 2011 was betaald en dat de vertraging mogelijk te wijten was aan het bankverkeer. Hij betoogde dat er geen sprake was van een fatale termijn. De Raad oordeelde echter dat artikel 8:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dwingend bepaalt dat het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht leidt tot niet-ontvankelijkheid, tenzij er sprake is van verschoonbaarheid van het verzuim.
De Raad concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die het verzuim verschoonbaar maakten. De uitspraak van 21 september 2011 was gebaseerd op de overwegingen dat de appellante niet tijdig had betaald en dat de brief van 11 juli 2011 duidelijk maakte dat niet tijdig betalen zou leiden tot niet-ontvankelijkheid. De Raad verklaarde het verzet ongegrond en besloot dat het te laat betaalde griffierecht van € 112,- aan appellante zou worden terugbetaald. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet.