ECLI:NL:CRVB:2012:BW7472

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-3197 AWBZ-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring van hoger beroep wegens te late betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 mei 2012 uitspraak gedaan over het verzet van appellante tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar hoger beroep. Het hoger beroep was niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald. De Raad had eerder, op 21 september 2011, geoordeeld dat het griffierecht niet tijdig was ontvangen, aangezien de betaling pas op 9 augustus 2011 was bijgeschreven, terwijl de termijn eindigde op 8 augustus 2011.

De gemachtigde van appellante, mr. R. Moghni, voerde in het verzetschrift aan dat het griffierecht vóór het weekeinde van 5 augustus 2011 was betaald en dat de vertraging mogelijk te wijten was aan het bankverkeer. Hij betoogde dat er geen sprake was van een fatale termijn. De Raad oordeelde echter dat artikel 8:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dwingend bepaalt dat het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht leidt tot niet-ontvankelijkheid, tenzij er sprake is van verschoonbaarheid van het verzuim.

De Raad concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die het verzuim verschoonbaar maakten. De uitspraak van 21 september 2011 was gebaseerd op de overwegingen dat de appellante niet tijdig had betaald en dat de brief van 11 juli 2011 duidelijk maakte dat niet tijdig betalen zou leiden tot niet-ontvankelijkheid. De Raad verklaarde het verzet ongegrond en besloot dat het te laat betaalde griffierecht van € 112,- aan appellante zou worden terugbetaald. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet.

Uitspraak

11/3197 AWBZ-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 20 april 2011, 10/652 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg
Datum uitspraak: 25 mei 2012
PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet van 21 september 2011 heeft de Raad het namens appellante door mr. R. Moghni, advocaat, ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 21 september 2011 heeft mr. Moghni namens appellante verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 16 april 2012, waar partijen met voorafgaand bericht niet zijn verschenen.
OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 21 september 2011 berust op de overwegingen dat het verschuldigde griffierecht niet binnen de bij - aangetekend verzonden - brief van 11 juli 2011 gestelde termijn van vier weken is bijgeschreven op de rekening van de Raad dan wel ter griffie is gestort, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest.
Het griffierecht is door de Raad ontvangen op 9 augustus 2011. Dat is buiten de gestelde termijn, die eindigde op 8 augustus 2011.
In het verzetschrift heeft de gemachtigde van appellante aangegeven dat het griffierecht vóór het weekeinde van 5 augustus 2011 is betaald en dat de vertraging waarschijnlijk te wijten is aan het bankverkeer. De gemachtigde heeft aangevoerd dat geen sprake is van een fatale termijn. Hij verwijst daartoe naar de uitspraak van de Raad van 21 september 2011, waarin is overwogen dat in de brief van 11 juli 2011 is vermeld dat het niet tijdig voldoen van het griffierecht kan leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep.
De Raad overweegt allereerst dat artikel 8:41, tweede lid, van de Awb dwingend bepaalt dat behoudens verschoonbaarheid van het verzuim - het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht leidt tot niet-ontvankelijkheid. Verder is in de brief van de Raad van 11 juli 2011 uitdrukkelijk vermeld dat appellante er rekening mee moet houden dat het hoger beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard, indien het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald. Onduidelijkheid of verwarring kan daardoor niet zijn veroorzaakt. Dat in de uitspraak van de Raad van 21 september 2011 de inhoud van de brief van 11 juli 2011 niet geheel juist is weergegeven, heeft niet tot gevolg dat geen sprake meer is van een fatale termijn.
Nu voorts niet is gebleken van feiten en omstandigheden die leiden tot het oordeel dat het verzuim verschoonbaar is, moet het verzet ongegrond worden verklaard.
Het bedrag van het te laat betaalde griffierecht (€ 112,-) zal door de griffier van de Raad aan appellante worden terugbetaald.
Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet ziet de Raad geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2012.
(get.) T.G.M. Simons
(get.) D.W.M. Kaldenhoven
JL