ECLI:NL:CRVB:2012:BW7180
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing herhaalde aanvraag AOW-pensioen zonder nieuwe feiten of omstandigheden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 mei 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de afwijzing van een herhaalde aanvraag voor een AOW-pensioen door de Sociale verzekeringsbank (Svb). De appellant had eerder, op 21 mei 2008, een aanvraag ingediend die was afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 15 januari 2009 ongegrond verklaard. De appellant heeft in een latere brief, gedateerd 31 juli 2009, een getuigenverklaring en een afschrift van een briefhoofd van een accountantskantoor overgelegd, in de hoop nieuwe feiten of omstandigheden aan te voeren die de Svb zouden kunnen overtuigen om het eerdere besluit te herzien. Echter, de Svb handhaafde op 8 september 2009 het eerdere besluit, stellende dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden.
Tijdens de zitting op 27 april 2012 was de appellant niet aanwezig, maar de Svb werd vertegenwoordigd door mr. M.F. Sturmans. De Raad oordeelde dat de Svb in redelijkheid had kunnen besluiten om de herhaalde aanvraag af te wijzen, aangezien de appellant niet had aangetoond dat hij in de relevante periode (1970-1972) in Nederland had gewoond of gewerkt. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de gegevens die de appellant in zijn herhaalde aanvraag had aangevoerd, niet als nieuw feit konden worden aangemerkt, omdat hij deze eerder had moeten verstrekken. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin was geconcludeerd dat de Svb terecht had geoordeeld dat de appellant niet verzekerd was voor de AOW in de genoemde periode.
De Raad kwam tot de conclusie dat de belangen van de appellant voldoende zorgvuldig waren afgewogen en dat de opgave van het accountantskantoor als werkgever, evenals het overleggen van een briefhoofd, niet voldoende bewijs vormden om de eerdere besluiten te herzien. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en de Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).