ECLI:NL:CRVB:2012:BW7180

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-217 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde aanvraag AOW-pensioen zonder nieuwe feiten of omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 mei 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de afwijzing van een herhaalde aanvraag voor een AOW-pensioen door de Sociale verzekeringsbank (Svb). De appellant had eerder, op 21 mei 2008, een aanvraag ingediend die was afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 15 januari 2009 ongegrond verklaard. De appellant heeft in een latere brief, gedateerd 31 juli 2009, een getuigenverklaring en een afschrift van een briefhoofd van een accountantskantoor overgelegd, in de hoop nieuwe feiten of omstandigheden aan te voeren die de Svb zouden kunnen overtuigen om het eerdere besluit te herzien. Echter, de Svb handhaafde op 8 september 2009 het eerdere besluit, stellende dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden.

Tijdens de zitting op 27 april 2012 was de appellant niet aanwezig, maar de Svb werd vertegenwoordigd door mr. M.F. Sturmans. De Raad oordeelde dat de Svb in redelijkheid had kunnen besluiten om de herhaalde aanvraag af te wijzen, aangezien de appellant niet had aangetoond dat hij in de relevante periode (1970-1972) in Nederland had gewoond of gewerkt. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de gegevens die de appellant in zijn herhaalde aanvraag had aangevoerd, niet als nieuw feit konden worden aangemerkt, omdat hij deze eerder had moeten verstrekken. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin was geconcludeerd dat de Svb terecht had geoordeeld dat de appellant niet verzekerd was voor de AOW in de genoemde periode.

De Raad kwam tot de conclusie dat de belangen van de appellant voldoende zorgvuldig waren afgewogen en dat de opgave van het accountantskantoor als werkgever, evenals het overleggen van een briefhoofd, niet voldoende bewijs vormden om de eerdere besluiten te herzien. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en de Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Uitspraak

11/217 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 november 2010, 10/1676 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Marokko) (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak 25 mei 2012.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 april 2012.
Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.F. Sturmans.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd. Deze aanvraag is bij besluit van 21 mei 2008 afgewezen. Het bezwaar daartegen is bij besluit van 15 januari 2009 ongegrond verklaard. Appellant heeft bij brief van 31 juli 2009 een getuigenverklaring en een afschrift van een briefhoofd van [naam BV] te [vestigingsplaats] overgelegd. Bij besluit van 8 september 2009 is het besluit van 21 mei 2008 gehandhaafd op de grond dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.2. Het bezwaar tegen dit besluit is bij besluit van 23 februari 2010 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de brief van 31 juli 2009 terecht als herhaalde aanvraag is aangemerkt, nu het besluit van 15 januari 2009 onherroepelijk is geworden doordat daartegen geen rechtsmiddelen zijn aangewend. De rechtbank heeft geoordeeld dat het de Svb vrijstond gebruik te maken van zijn bevoegdheid de herhaalde aanvraag af te wijzen. Hetgeen in de herhaalde aanvraag naar voren is gebracht, kan niet als nieuw feit worden aangemerkt. Appellant moet geacht worden op het moment van de eerste aanvraag bekend te zijn geweest met de gegevens die hij heeft gesteld in de herhaalde aanvraag. De gegevens, die betrekking hebben op de periode van 1970 tot 1972, had appellant eerder moeten verstrekken. Voorts is in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat de Svb terecht heeft geconcludeerd dat appellant in deze periode niet verzekerd is geweest voor de AOW, nu niet is gebleken dat appellant in Nederland heeft gewoond of gewerkt. Bij onderzoek van de Svb is naar voren gekomen dat appellant niet ingeschreven heeft gestaan in het bevolkingsregister van de gemeente Amsterdam of in het schakelregister, dat [naam BV] niet meer bestaat en dat appellant niet voorkomt in de bestanden van de door de Svb benaderde pensioenfondsen. De rechtbank heeft overwogen dat appellant geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij in Nederland heeft gewoond of gewerkt, terwijl het wel op de weg van appellant lag dit te doen.
3. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat hij in de periode van 1970 tot 1972 in Nederland heeft gewoond en gewerkt. Hij heeft gesteld dat hij in dienstbetrekking was van [naam BV]. In hoger beroep heeft appellant bovendien gesteld dat ook [accountantskantoor] te [vestigingsplaats] in deze periode zijn werkgever is geweest. Ten bewijze daarvan heeft hij een briefhoofd van [accountantskantoor] overgelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad verenigt zich met de hiervoor aangehaalde overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. Uit de beoordeling van de rechtbank volgt dat de Svb, wat betreft het tijdvak voorafgaand aan de herhaalde aanvraag, in redelijkheid heeft kunnen weigeren om van het besluit van 21 mei 2008 terug te komen. Wat betreft het tijdvak na de herhaalde aanvraag volgt uit die overwegingen dat de Svb bij een zorgvuldige en evenwichtige belangenafweging tot het besluit van 23 februari 2010 heeft kunnen komen.
4.2. De opgave van [accountantskantoor] als werkgever en het overleggen van een briefhoofd van dit kantoor kunnen niet tot een ander oordeel leiden. Immers, de Svb kon bij het besluit van 23 februari 2010 geen beslissing nemen ten aanzien van feiten of omstandigheden die eerst na dat besluit bekend zijn geworden. Voorts is niet aannemelijk dat de belangen van appellant onvoldoende zorgvuldig of evenwichtig zouden zijn afgewogen. De opgave van [accountantskantoor] als werkgever en het - als bewijs daarvan - enkele overleggen van het briefhoofd van dit kantoor volstaan daartoe niet.
5. Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2012.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) G.J. van Gendt.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.
KR