ECLI:NL:CRVB:2012:BW7164

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12-497 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering en terugvordering door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellante door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, alsook om de terugvordering van een bedrag van € 66.642,55 over de periode van 1 januari 2003 tot en met 14 april 2008. De rechtbank had eerder het besluit van 7 oktober 2009 vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten voor de periode van 1 januari 2005 tot en met 14 april 2008. Het college werd opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Dit leidde tot een nieuw besluit op 7 mei 2010, waarbij de terugvordering werd beperkt tot € 42.163,54 voor de periode van 1 januari 2005 tot en met 14 april 2008.

Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.P. Kuijper, heeft hoger beroep ingesteld tegen het besluit van 7 mei 2010. De Centrale Raad van Beroep heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat de beroepsgronden in wezen een herhaling waren van eerder verworpen gronden in de procedure bij de rechtbank. De Raad oordeelde dat het college het besluit van 7 mei 2010 had genomen in overeenstemming met de eerder in rechte onaantastbare uitspraak van de rechtbank. Er waren geen nieuwe feiten of omstandigheden die het college had moeten betrekken bij de heroverweging.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt dat het beroep tegen het besluit van 7 mei 2010 ongegrond is, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De griffier van de Raad heeft geen griffierecht geheven, maar het griffierecht van € 41,- dat door de rechtbank was geheven, zal aan appellante worden terugbetaald. De uitspraak is openbaar gedaan op 29 mei 2012.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/497 WWB
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 april 2010, 09/5223 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.P. Kuijper, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het college op 7 mei 2010 een nieuw besluit op bezwaar genomen ter vervanging van het in beroep bij de rechtbank bestreden besluit op bezwaar van 7 oktober 2009. Namens appellante heeft mr. Kuijper tegen het besluit van 7 mei 2010 beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroepschrift doorgezonden aan de Raad.
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet van 5 oktober 2010 heeft de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:55 van de Awb en artikel 21 van de Beroepswet van 11 april 2011, LJN BQ1718, heeft de Raad het tegen de uitspraak van
5 oktober 2010 gedane verzet ongegrond verklaard. In de uitspraak van 11 april 2011 heeft de Raad geoordeeld dat de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep zich niet uitstrekt tot het beroep van rechtswege (artikelen 6:18, 6:19, eerste lid, en 6:24, eerste lid, van de Awb) tegen het besluit van 7 mei 2010, zodat op dat beroep nog - afzonderlijk - moet worden beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Kuijper. Het college is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij het besluit van 7 oktober 2009 had het college de intrekking van de uitkering van appellante op grond van de Wet werk en bijstand over de periode van 1 januari 2003 tot en met 14 april 2008 en de terugvordering over die periode tot een bedrag van € 66.642,55 gehandhaafd. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - voor zover nu van belang - het besluit van 7 oktober 2009 vernietigd, de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten voor zover het de intrekking over de periode van 1 januari 2005 tot en met 14 april 2008 betreft, en het college opgedragen om voor het overige een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
1.2. Bij het besluit van 7 mei 2010 heeft het college de terugvordering beperkt tot de periode van 1 januari 2005 tot en met 14 april 2008 en het bedrag van de terugvordering vastgesteld op € 42.163,54.
2.
De tegen het besluit van 7 mei 2010 aangevoerde beroepsgronden houden, in de kern, een herhaling in van de in het beroep bij de rechtbank tegen het besluit van 7 oktober 2009 aangevoerde en door haar verworpen beroepsgronden.
3.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Zoals ook ter zitting met (de gemachtigde van) appellante is besproken, staat bij de toetsing door de Raad van het besluit van 7 mei 2010 voorop dat dit besluit is genomen ter uitvoering van de (inmiddels) in rechte onaantastbaar geworden aangevallen uitspraak. Dit betekent dat de onder 2 bedoelde beroepsgronden niet bij de toetsing mogen worden betrokken.
3.2.
Het college heeft het besluit van 7 mei 2010 genomen met inachtneming van de aangevallen uitspraak. Niet is gebleken van nieuwe feiten en omstandigheden betreffende de periode van 1 januari 2005 tot en met 14 april 2008 die het college bij de (hernieuwde) heroverweging in bezwaar had moeten betrekken.
3.3.
Uit 3.1 en 3.2 volgt dat het beroep tegen het besluit van 7 mei 2010 ongegrond wordt verklaard.
3.4.
Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.
3.5.
Voor een beroep van rechtswege is geen afzonderlijk griffierecht verschuldigd. De griffier van de Raad heeft daarom geen griffierecht geheven. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellante verklaard dat de rechtbank voor het (later aan de Raad doorgezonden) beroep tegen het besluit van 7 mei 2010 een griffierecht van € 41,- heeft geheven. De Raad gaat ervan uit dat de griffier van de rechtbank dit bedrag aan appellante zal terugbetalen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep tegen het besluit van 7 mei 2010 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van
D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2012.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.

KR