ECLI:NL:CRVB:2012:BW7164
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstandsuitkering en terugvordering door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellante door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, alsook om de terugvordering van een bedrag van € 66.642,55 over de periode van 1 januari 2003 tot en met 14 april 2008. De rechtbank had eerder het besluit van 7 oktober 2009 vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten voor de periode van 1 januari 2005 tot en met 14 april 2008. Het college werd opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Dit leidde tot een nieuw besluit op 7 mei 2010, waarbij de terugvordering werd beperkt tot € 42.163,54 voor de periode van 1 januari 2005 tot en met 14 april 2008.
Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.P. Kuijper, heeft hoger beroep ingesteld tegen het besluit van 7 mei 2010. De Centrale Raad van Beroep heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat de beroepsgronden in wezen een herhaling waren van eerder verworpen gronden in de procedure bij de rechtbank. De Raad oordeelde dat het college het besluit van 7 mei 2010 had genomen in overeenstemming met de eerder in rechte onaantastbare uitspraak van de rechtbank. Er waren geen nieuwe feiten of omstandigheden die het college had moeten betrekken bij de heroverweging.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt dat het beroep tegen het besluit van 7 mei 2010 ongegrond is, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De griffier van de Raad heeft geen griffierecht geheven, maar het griffierecht van € 41,- dat door de rechtbank was geheven, zal aan appellante worden terugbetaald. De uitspraak is openbaar gedaan op 29 mei 2012.