ECLI:NL:CRVB:2012:BW7161
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toelating tot vrijwillige verzekering ingevolge de AOW en ANW
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 mei 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek om toelating tot de vrijwillige verzekering ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene nabestaandenwet (ANW). De appellant, die voorheen in Nederland woonde en werkte, had in 1990 zijn werkzaamheden gestaakt en was in 1991 naar Marokko teruggekeerd. Na een lange juridische procedure ontving hij op 12 maart 2008 een WAO-uitkering met terugwerkende kracht tot 30 april 1991. Op 13 oktober 2008 verzocht hij de Sociale verzekeringsbank (Svb) om toelating tot de vrijwillige verzekering, maar dit verzoek werd afgewezen op 30 oktober 2008. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 20 januari 2009 ongegrond verklaard.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep ongegrond, omdat de aanvraag niet voldeed aan de wettelijke voorwaarden voor toelating tot de vrijwillige verzekering. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de overschrijding van de indieningstermijn niet verwijtbaar maakten. De appellant stelde echter dat hij ten onrechte niet tot de vrijwillige verzekering was toegelaten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de appellant niet kon worden verweten dat hij zich niet binnen één jaar na 1 januari 2000 voor de vrijwillige verzekering had aangemeld, omdat hij pas na het besluit van 12 maart 2008 op de hoogte was van zijn verplichtingen.
De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep gegrond. De Svb werd opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd de Svb veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 1.748,- bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van de kennisgeving van rechten en plichten aan verzekerden, vooral in complexe situaties zoals deze.