ECLI:NL:CRVB:2012:BW6676

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-1604 WAJONG-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen de uitspraak van de Raad van 14 december 2011 inzake griffierecht en bezorging

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 mei 2012 uitspraak gedaan over het verzet van appellant tegen de eerdere uitspraak van de Raad van 14 december 2011. Appellant had verzet aangetekend omdat hij stelde dat hij nooit een verzoek tot betaling van het verschuldigde griffierecht had ontvangen. De Raad heeft vastgesteld dat de aangetekende brief van 10 oktober 2011, waarin het verzoek tot betaling was opgenomen, retour was ontvangen met de mededeling 'niet afgehaald'. Deze brief was vervolgens op 4 november 2011 opnieuw per gewone post verzonden naar appellant, met de mededeling dat er met deze nieuwe toezending geen nieuwe termijn zou gaan lopen.

De Raad overweegt dat de gevolgen van het niet afhalen van een poststuk voor rekening van de geadresseerde komen, zolang niet kan worden aangetoond dat er sprake is van een onjuiste of onduidelijke adressering. In dit geval is vastgesteld dat de brief aan het juiste adres was verzonden. De Raad heeft ook opgemerkt dat eerdere correspondentie met betrekking tot het griffierecht niet retour is ontvangen, wat de conclusie ondersteunt dat de brief van 10 oktober 2011 correct is bezorgd.

Op basis van deze overwegingen heeft de Raad geoordeeld dat er geen grond is voor de vaststelling dat de brief onjuist is bezorgd en heeft het verzet ongegrond verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet. De uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier, en is openbaar uitgesproken op 21 mei 2012.

Uitspraak

11/1604 WAJONG-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 24 januari 2011, 10/2517 (aangevallen uitspraak)
Datum uitspraak: 21 mei 2012
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van
14 december 2011 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 14 december 2011 heeft appellant verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 16 april 2012, waar partijen - het Uwv met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 14 december 2011 berust op de overwegingen dat het verschuldigde griffierecht niet binnen de bij - aangetekend verzonden - brief van 10 oktober 2011 gestelde termijn van vier weken is bijgeschreven op de rekening van de Raad dan wel ter griffie is gestort, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
Vaststaat dat het griffierecht niet is betaald.
In het verzetschrift heeft appellant aangevoerd dat hij nooit een verzoek tot betaling van het verschuldigde griffierecht heeft ontvangen.
De Raad stelt vast dat de aangetekende brief van 10 oktober 2011 op 4 november 2011 bij de Raad retour is ontvangen met op de enveloppe de door PostNL aangebrachte mededeling “niet afgehaald”. Op 4 november 2011 is deze brief nogmaals - per gewone post - aan appellant gezonden. Daarbij is erop gewezen dat met de nieuwe toezending niet opnieuw een termijn gaat lopen.
Volgens vaste rechtspraak (ook) van de Raad dienen de gevolgen van het niet afhalen van een poststuk voor rekening van de geadresseerde te blijven zolang niet vaststaat dat een onjuiste of onduidelijke adressering van dat stuk tot een onjuiste bezorging heeft geleid. Uit de gedingstukken blijkt dat de brief van 10 oktober 2011 aan het - juiste - adres van appellant is gezonden. De Raad wijst er verder op dat de brief van 4 november 2011 en ook een eerder door de Raad op 9 september 2011 eveneens per gewone post verzonden brief met betrekking tot de verschuldigdheid van het griffierecht niet retour zijn ontvangen bij de Raad. In die omstandigheden is er geen grond voor de vaststelling dat de brief van 10 oktober 2011 onjuist is bezorgd.
Gelet op het voorgaande dient het verzet ongegrond te worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet ziet de Raad geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2012.
(get.) T.G.M. Simons
(get.) D.W.M. Kaldenhoven
JL