ECLI:NL:CRVB:2012:BW6627

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-107 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van het Uwv om terug te komen op eerder besluit inzake arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 mei 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Maastricht. De appellant had in 2004 een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), maar deze was afgewezen omdat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant heeft geen beroep ingesteld tegen deze afwijzing. In 2010 heeft hij een herzieningsverzoek ingediend, maar het Uwv heeft dit verzoek afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die aanleiding gaven om het eerdere besluit te herzien.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen de afwijzing van het Uwv ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de medische gegevens van een rugoperatie in 2006, hoewel nieuw, niet konden leiden tot een ander besluit, omdat deze informatie niet de onjuistheid van het eerdere besluit aantoonde. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat zijn rugklachten zijn verergerd en dat er nu een objectiveerbare afwijking is vastgesteld die zijn klachten verklaart.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen bevestigd dat het Uwv bevoegd was om het verzoek van appellant af te wijzen. De Raad benadrukte dat de beoordeling van het verzoek zich dient te beperken tot de vraag of er sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. De Raad concludeerde dat de door appellant ingebrachte medische gegevens geen nieuw feit of veranderde omstandigheid vormden, en bevestigde daarmee de uitspraak van de rechtbank. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

11/107 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 26 november 2010, 10/309 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 25 mei 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.H.M. Hartmans, advocaat, hoger beroep ingesteld en zijn stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een reactie van de bezwaarverzekeringsarts ingezonden.
Namens appellant is bij brief een nader stuk in het geding gebracht, waarop bij brief van 16 mei 2011 door het Uwv is gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 april 2012. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.
OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 26 juli 2004 heeft het Uwv appellant niet met ingang van 16 augustus 2004 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), omdat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit is in bezwaar gehandhaafd. Tegen deze beslissing heeft appellant geen beroep ingesteld.
1.2. Bij besluit van 28 september 2009 heeft het Uwv besloten niet terug te komen van het gestelde in de beslissing van
26 juli 2004 . Het Uwv heeft daarbij overwogen dat uit het ingestelde onderzoek is gebleken dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding zijn voor een heroverweging van de beslissing van 26 juli 2004.
1.3. Bij besluit van 28 januari 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het tegen het besluit van 28 september 2009 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv zich gebaseerd op een rapport van de bezwaarverzekeringsarts van
26 januari 2010. In dat rapport is de door appellant bij het verzoek en in bezwaar overgelegde medische informatie door de bezwaarverzekeringsarts beoordeeld en heeft hij overwogen dat er geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn die aanleiding geven voor een heroverweging van het besluit van 26 juli 2004.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de medische gegevens van de rugoperatie in 2006 weliswaar op zich nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn die niet eerder bij het Uwv bekend waren, maar dat deze echter niet kunnen leiden tot een ander besluit nu die medische informatie niet de onjuistheid van het ingenomen standpunt van het Uwv toentertijd heeft aangetoond. Dat verergering van de klachten voorzienbaar was, kan naar het oordeel van de rechtbank niet gelden als een nieuw feit of veranderde omstandigheid.
3. In hoger beroep stelt appellant zich op het standpunt dat de op 16 augustus 2004 bestaande rugklachten zijn blijven bestaan en zijn toegenomen. Na nader medisch onderzoek is gebleken dat er aan de destijds als aspecifieke aangeduide rugklachten een discopathie L5-S1 ten grondslag ligt en is appellant hiervoor in 2006 geopereerd. In het licht van de overgelegde medische informatie had de (bezwaar)verzekeringsarts dan ook dienen terug te komen van het besluit van
26 juli 2004, omdat gebleken is dat er sprake is van een objectiveerbare afwijking uit welke de klachten van appellant alsnog te verklaren zijn.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Niet in geschil is dat appellant geen beroep heeft ingesteld tegen het onder 1.1 genoemde besluit op bezwaar. Het besluit van 26 juli 2004 is daarom in rechte onaantastbaar.
4.2. Ingevolge vaste jurisprudentie van deze Raad is een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd om, na een eerdere afwijzing, een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Het bepaalde in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat daaraan niet in de weg. Indien het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid de eerdere afwijzing handhaaft, kan dit echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsen zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. Gelet hierop dient de bestuursrechter in een zodanig geval uit te gaan van de oorspronkelijke afwijzing en zich in beginsel te beperken tot het antwoord op de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
4.3. De Raad is van oordeel dat hetgeen appellant bij zijn herzieningsverzoek naar voren heeft gebracht en aan medische gegevens heeft overgelegd, geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden inhoudt. Voor een deel van de door appellant ingebrachte medische gegevens geldt dat deze informatie reeds bij het Uwv bekend was bij het nemen van het besluit van 26 juli 2004. Voor het overige deel van de medische stukken geldt dat het gaat om gegevens van latere datum die geen betrekking hebben op de datum waarop het oorspronkelijke besluit betrekking heeft, 16 augustus 2004, en reeds daarom niet kunnen gelden als een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Daarbij merkt de Raad nog op dat ook al zou sprake zijn van latere medische rapporten die een andere waardering inhouden van feiten of omstandigheden die destijds bij de oordeelsvorming hebben voorgelegen en zijn betrokken, deze niet als nieuw feit of veranderde omstandigheid kunnen gelden.
4.4. De Raad is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat het Uwv bevoegd was om het verzoek van appellant af te wijzen op grond van artikel 4:6 van de Awb. Naar het oordeel van de Raad kan niet worden gezegd dat het Uwv niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel.
4.5. Met betrekking tot de eerst in hoger beroep bij de Raad ingebrachte medische verklaringen overweegt de Raad dat hij in gedingen als de onderhavige ten aanzien van de weigering om terug te komen van een eerder besluit, in eerdere uitspraken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 april 2010, LJN BM1946) ten aanzien van eerst in hoger beroep overgelegde stukken het volgende heeft overwogen: "Uit de aard der zaak kan bij de beoordeling van het bestreden besluit niet worden betrokken de door appellant in hoger beroep overgelegde stukken, die niet bij gedaagde bekend waren ten tijde van het nemen van het bestreden besluit". De Raad ziet geen aanleiding om daarover in het onderhavige geval anders te oordelen.
4.6. Uit het overwogene onder 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2012.
(get.) E.E.V. Lenos.
(get.) J.R. Baas.
JL