ECLI:NL:CRVB:2012:BW6621

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-623 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van het Uwv om terug te komen op eerder besluit inzake WAO-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 mei 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die als uitzendkracht heeft gewerkt, heeft een verzoek ingediend om terug te komen van een eerder besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem geen WAO-uitkering toekende. Dit verzoek was gebaseerd op de stelling dat zijn gezondheidssituatie was verslechterd en dat hij sinds 1999 arbeidsongeschikt was. Het Uwv had eerder, op 25 januari 2001, geweigerd om appellant in aanmerking te brengen voor een WAO-uitkering, omdat hij ten tijde van de arbeidsongeschiktheid niet verzekerd was voor de WAO. Appellant had in 2008 verzocht om terug te komen van dit besluit, maar het Uwv had dit verzoek afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een heroverweging rechtvaardigden.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen bevestigd dat het Uwv bevoegd was om het verzoek van appellant af te wijzen. De Raad oordeelde dat de door appellant overgelegde medische verklaringen geen nieuwe gezichtspunten boden met betrekking tot de arbeidsongeschiktheid of de verzekering op het moment van intreden van de arbeidsongeschiktheid. De Raad benadrukte dat, volgens artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht, bij een verzoek om terug te komen van een eerder besluit nieuwe feiten of veranderde omstandigheden moeten worden aangetoond. Aangezien appellant hierin niet was geslaagd, werd het hoger beroep verworpen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd.

De uitspraak is gedaan in het openbaar en de procesgang heeft plaatsgevonden zonder de aanwezigheid van appellant, die niet is verschenen op de zitting. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/623 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 december 2010, 10/1762 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 8 april 2011 heeft appellant op het verweerschrift gereageerd onder bijvoeging van een radiologisch rapport van dr. A. Sakout van 12 mei 2011.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 april 2012. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is als uitzendkracht werkzaam geweest. Na te zijn uitgevallen wegens rugklachten, heeft appellant ziekengeld ontvangen van 12 februari 1990 tot aan de hersteld melding per 20 juni 1990. In 1990 is het dienstverband van appellant beëindigd. In 1991 dan wel 1998 is appellant teruggekeerd naar Marokko. Op 12 juni 2000 is namens appellant verzocht hem in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
1.2. Bij besluit van 25 januari 2001 heeft het Uwv geweigerd om appellant in aanmerking te brengen voor een WAO-uitkering, op de grond dat hij ten tijde van het intreden van de arbeidsongeschiktheid op 6 december 1999 niet verzekerd was voor de WAO. Na daartoe gemaakt bezwaar heeft het Uwv dit besluit gehandhaafd bij besluit van 18 juli 2001. Bij uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 april 2002, 01/3209, is appellants beroep tegen het besluit van 18 juli 2001 ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3. Bij brief van 21 januari 2008 heeft appellant het Uwv verzocht om terug te komen van het besluit van 25 januari 2001. Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft appellant het Uwv een verklaring van een reumatoloog en een radioloog, beide gedateerd 11 september 2007, doen toekomen.
1.4. Bij besluit van 9 december 2009 heeft het Uwv beslist dat niet wordt teruggekomen van het gestelde in het besluit van 25 januari 2001 omdat uit het ingestelde onderzoek is gebleken dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die er toe leiden dat de genomen beslissing onjuist zou zijn.
1.5. Bij besluit van 18 maart 2010, het bestreden besluit, is het bezwaar tegen het besluit van
9 december 2009 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft dit standpunt in de aangevallen uitspraak onderschreven.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij sinds 1999 arbeidsongeschikt is, zijn gezondheidssituatie is verslechterd en hij geen werk kan verrichtten. Hij stelt voorts dat hij zijn stelling met bewijs heeft onderbouwd en het Uwv hem had moeten oproepen om zijn gezondheidssituatie te beoordelen. Ter onderbouwing van zijn beroep heeft hij een radiologisch rapport van dr. Sakout van 12 mei 2011 ingebracht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Het verzoek van appellant van 21 januari 2008 strekt ertoe dat het Uwv terugkomt van zijn besluit van 25 januari 2001, waarbij afwijzend is beschikt op de aanvraag van appellant hem een WAO-uitkering toe te kennen, omdat hij ten tijde van de aanvang van de arbeidsongeschiktheid op 6 december 1999 niet verzekerd was ingevolge de WAO. Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden.
4.2. Ingevolge vaste rechtspraak van de Raad mag, overeenkomstig hetgeen voor herhaalde aanvragen is bepaald in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), van degene die een bestuursorgaan verzoekt van een eerder genomen besluit terug te komen worden verlangd dat bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld die zulk een terugkomen kunnen rechtvaardigen. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan het verzoek zonder nader onderzoek afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit.
4.3. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank, hierop neerkomend dat hetgeen appellant ter onderbouwing van zijn verzoek van 21 januari 2008 heeft aangevoerd en aan stukken heeft overgelegd, geen nieuwe feiten of omstandigheden inhouden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. De door appellant bij zijn verzoek overgelegde verklaringen van de radioloog en de reumatoloog van 11 september 2007 bevatten geen nieuwe gezichtspunten omtrent appellants op 6 december 1999 ingetreden arbeidsongeschiktheid noch over diens verzekering voor de WAO op dat moment. Die verklaringen zijn derhalve terecht door het Uwv niet als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb aangemerkt.
4.4. Bij het ontbreken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb was ook naar het oordeel van de Raad het Uwv bevoegd het verzoek van appellant af te wijzen en daarbij te volstaan met een verwijzing naar de eerdere afwijzende beslissing. Er bestaat geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het Uwv van die bevoegdheid niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel.
4.5. Naar vaste rechtspraak van de Raad (zie onder meer de uitspraak van de Raad van 30 maart 2004, LJN: AO8674) kunnen als gevolg van de beperkte toetsing in het kader van een verzoek om terug te komen van een in rechte onaantastbaar geworden besluit, anders dan in een normale procedure, niet in de beoordeling in (hoger) beroep worden betrokken eerst in die fase ingebrachte stukken die niet bij het Uwv bekend waren ter onderbouwing van reeds eerder (in de fase voorafgaand aan het primaire besluit dan wel in de bezwaarfase) opgeworpen stellingen. Het radiologisch rapport van dr. Sakout van 12 mei 2011 is om die reden niet bij de beoordeling van het hoger beroep betrokken.
4.6. Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2012.
(get.) E.E.V. Lenos.
(get.) J.R. Baas.
KR