ECLI:NL:CRVB:2012:BW5842

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-7055 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van toeslag met betrekking tot de Toeslagenwet en ontvankelijkheid van bezwaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 16 november 2010. Appellant had een toeslag op basis van de Toeslagenwet (TW) ontvangen, maar deze werd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) herzien en gedeeltelijk teruggevorderd. Appellant maakte bezwaar tegen deze besluiten, maar het Uwv verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk vanwege termijnoverschrijding. De rechtbank oordeelde dat het Uwv ten onrechte het bezwaar ontvankelijk had geacht en verklaarde het bezwaar tegen de besluiten van 15 september 2009 niet-ontvankelijk. Appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht de ontvankelijkheid van het bezwaar had beoordeeld, aangezien dit een kwestie van openbare orde betreft. De Raad nam de overwegingen van de rechtbank over en concludeerde dat het bezwaar van appellant tegen de besluiten van 15 september 2009 niet-ontvankelijk was. De Raad oordeelde dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding was, aangezien appellant had moeten voorzien dat zijn post tijdens zijn afwezigheid behandeld zou worden. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met J.W. Schuttel als voorzitter en C.C.W. Lange en D.J. van der Vos als leden. De uitspraak vond plaats op 11 mei 2012.

Uitspraak

10/7055 TW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 16 november 2010, 10/519 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 11 mei 2012
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2012. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.G. Lindeman.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Aan appellant is per 17 januari 2006 een toeslag ingevolge de Toeslagenwet (TW) toegekend in aanvulling op zijn uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten. Bij twee besluiten van gelijke datum, 15 september 2009, heeft het Uwv de toeslag over de periode van 19 mei 2008 tot en met 31 januari 2009 herzien en op een lager bedrag vastgesteld danwel ingetrokken respectievelijk het ten gevolge van deze herziening onverschuldigd betaalde bedrag van € 2.666,64 teruggevorderd van appellant. Bij brief van eveneens 15 september 2009 heeft het Uwv appellant op de hoogte gesteld van zijn voornemen tot het opleggen van een boete in verband met het niet hebben voldaan aan de mededelingsverplichting van artikel 20 TW. Bij besluit van 1 oktober 2009 heeft het Uwv appellant een boete opgelegd ten bedrag van € 270,-. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 19 oktober 2009 de toeslag over periode van 1 september 2007 tot en met 28 februari 2009 herzien en op een lager bedrag vastgesteld dan wel ingetrokken. Bij besluit van 20 oktober 2009 is vervolgens het dientengevolge onverschuldigd betaalde bedrag gedeeltelijk verrekend en is het resterende bedrag van € 549,77 teruggevorderd van appellant.
1.2. Appellant heeft bij brief van 5 november 2009 bezwaar gemaakt tegen de besluiten tot herziening en terugvordering van de toeslag en tegen de opgelegde boete. Hierbij heeft hij vermeld dat hij de besluiten pas na terugkomst van zijn verblijf in het buitenland, welke periode duurde van 2 september 2009 tot 4 november 2009, heeft ontvangen.
1.3. Bij beslissing op bezwaar van 1 maart 2010 heeft het Uwv het bezwaarschrift van appellant opgevat als gericht tegen alle onder 1.1. genoemde brieven van het Uwv. Het Uwv heeft het bezwaar tegen de twee besluiten van 15 september 2009 ontvankelijk geacht omdat sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding en vervolgens het bezwaar ongegrond verklaard. Het bezwaar, voor zover gericht tegen de brief van 15 september 2009, is niet-ontvankelijk verklaard omdat deze brief geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Het bezwaar tegen de besluiten van 19 oktober 2009 en 20 oktober 2009 is ongegrond verklaard.
1.4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant ingestelde beroep tegen het besluit van 1 maart 2010 gegrond verklaard wat betreft het bezwaar tegen de twee besluiten van 15 september 2009. Zij heeft hiertoe ambtshalve overwogen dat het Uwv ten onrechte het bezwaar van appellant tegen deze besluiten ontvankelijk heeft geacht. De door appellant beschreven omstandigheden, dat hij de 65-jarige leeftijd is gepasseerd en niet langer een arbeidsongeschiktheidsuitkering of toeslag ontvangt en geen binding meer heeft met het Uwv, waardoor hij geen brieven van het Uwv meer hoefde te verwachten, leveren naar het oordeel van de rechtbank geen verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding op. Appellant had erin moeten voorzien dat tijdens zijn vakantie de binnengekomen post werd afgehandeld. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien en het bezwaar tegen de twee besluiten van 15 september 2009 niet-ontvankelijk verklaard. Voor het overige heeft zij het beroep ongegrond verklaard.
2.1. Uit het hoger beroepschrift maakt de Raad op dat het hoger beroep van appellant zich uitsluitend richt tegen het oordeel van de rechtbank inhoudende dat het bezwaar tegen de twee besluiten van 15 september 2009 niet-ontvankelijk is.
2.2. De Raad overweegt op de eerste plaats dat de rechtbank, gelet op haar verplichting om ambtshalve te toetsen aan voorschriften die van openbare orde zijn, terecht in haar beoordeling heeft betrokken de vraag naar de ontvankelijkheid van het bezwaar. Met de rechtbank is de Raad voorts van oordeel dat het bezwaar van appellant tegen de twee besluiten van 15 september 2009 niet-ontvankelijk is. De Raad neemt de overwegingen van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne. Terecht heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar van 1 maart 2010 vernietigd wat betreft de besluiten van 15 september 2009 en vervolgens het bezwaar tegen deze twee besluiten niet-ontvankelijk verklaard.
2.3 Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.C.W. Lange en D.J. van der Vos als leden, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2012.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) N.S.A. El Hana.
TM