ECLI:NL:CRVB:2012:BW5503

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/1903 AOR + 11/1916 AOR
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van periodieke invaliditeitsuitkering en afwijzing verzoek om vergoeding voor huishoudelijke hulp op basis van de Algemene Oorlogsongevallenregeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 mei 2012 uitspraak gedaan over de weigering van een periodieke invaliditeitsuitkering en de afwijzing van een verzoek om vergoeding voor huishoudelijke hulp, beide op basis van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR). De appellant, geboren in 1942 in het voormalig Nederlands-Indië, had in augustus 2009 een aanvraag ingediend voor een periodieke uitkering en een vergoeding voor huishoudelijke hulp. De Commissie Algemene Oorlogsongevallenregeling (verweerster) heeft deze aanvragen afgewezen, met de stelling dat de appellant niet in voldoende mate arbeidsongeschikt was als gevolg van oorlogsletsel.

De Raad heeft vastgesteld dat de beperkingen van de appellant in belangrijke mate worden bepaald door niet-causale longklachten en dat de oorlogsgebeurtenissen niet de overheersende rol spelen in het totale beeld van de psychische klachten. De medische adviezen van de geneeskundig adviseurs, waaronder A.S.E.P. Textor en G.M. van der Molen, zijn in de beoordeling meegenomen. Beide artsen concludeerden dat de appellant niet blijvend ongeschikt is tot het verrichten van passende arbeid en dat de drempel van 10% invaliditeit niet wordt gehaald.

De Raad heeft de beroepsgronden van de appellant verworpen, onder andere omdat er onvoldoende objectieve medische gegevens zijn overgelegd die de stellingen van de appellant onderbouwen. De Raad oordeelde dat de afwijzing van de verzoeken door de verweerster voldoende was onderbouwd en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep was daarmee ongegrond, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op 10 mei 2012.

Uitspraak

11/1903 AOR
11/1916 AOR
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Commissie Algemene Oorlogsongevallenregeling (verweerster)
Datum uitspraak: 10 mei 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat, beroep ingesteld tegen de besluiten van verweerster van 21 maart 2011, kenmerk 0001883/CAOR (bestreden besluit 1) en 0001882/CAOR (bestreden besluit 2). Deze betreffen de toepassing van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR).
Verweerster heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Berkel. Verweerster heeft de medische aspecten van de geschillen laten toelichten door haar geneeskundig adviseur G.M. van der Molen, arts.
OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is in 1942 geboren in het toenmalig Nederlands-Indië. In augustus 2009 heeft hij op grond van de AOR een aanvraag ingediend om een periodieke uitkering en een vergoeding voor de kosten van huishoudelijke hulp voor vier uur per week.
1.2. Bij besluit van 10 juni 2010, na bezwaar gehandhaafd bij bestreden besluit 1, heeft verweerster voor zover hier van belang het verzoek om een periodieke uitkering afgewezen. Verweerster overwoog dat sprake is van oorlogsletsel, maar niet in die mate dat gesproken kan worden van arbeidsongeschiktheid in de zin van de AOR.
1.3. Bij besluit van eveneens 10 juni 2010, na bezwaar gehandhaafd bij bestreden besluit 2, heeft verweerster het verzoek om vergoeding voor huishoudelijke hulp afgewezen. Verweerster overwoog dat sprake is van oorlogsletsel, maar dat huishoudelijke hulp op grond daarvan niet noodzakelijk is.
2. Naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.
De periodieke invaliditeitsuitkering
2.1. Ingevolge artikel 10 van de AOR - voor zover hier van belang - komt in aanmerking voor een periodieke invaliditeitsuitkering hij die naar het oordeel van verweerster als gevolg van het hem overkomen oorlogsletsel geheel of voor een belangrijk deel ongeschikt is tot het verrichten van hem passende arbeid.
2.2. Naar aanleiding van de aanvraag heeft verweerster appellant laten onderzoeken door zijn geneeskundig adviseur, de arts A.S.E.P. Textor. Deze heeft geadviseerd dat op grond van psychische en psychosomatische klachten (hartkloppingen en spierhypertonie) kan worden gesproken van oorlogsletsel in de zin van de AOR, maar dat appellant als gevolg van dit letsel niet blijvend ongeschikt is tot het verrichten van passende arbeid, waaronder wordt verstaan het laatstelijk uitgeoefende beroep van postbesteller. Volgens Textor heeft appellant geen beperkingen in de vier rubrieken die de American Medical Association (AMA) kent, zodat de grens van 10% invaliditeit niet wordt bereikt.
2.3. In bezwaar heeft verweerster appellant laten onderzoeken door een andere geneeskundig adviseur, de arts G.M. van der Molen. Deze is tot de conclusie gekomen dat de psychische klachten iets ernstiger zijn dan appellant deze in eerste aanleg tegenover Textor heeft gepresenteerd. Van der Molen zag geringe tot matige beperkingen in twee rubrieken, hetgeen leidt tot maximaal 25% invaliditeit. De oorlogservaringen spelen daarin echter slechts een zeer geringe rol. Er zijn vele andere oorzaken, namelijk acculturatiemoeilijkheden na de soevereiniteitsoverdracht en na repatriëring in Nederland. De invloed van de oorlogservaringen is daaraan ondergeschikt. Deze is te stellen op circa één/derde. De ondergrens van 10% wordt daarmee niet bereikt of overschreden, aldus Van der Molen. Deze arts heeft daaraan nog toegevoegd dat de longklachten pas tientallen jaren na de oorlog zijn begonnen en duidelijk andere oorzaken hebben, namelijk een fors rookgedrag van meer dan 40 jaar.
2.4. De beroepsgrond van appellant dat de psychische klachten tot verdergaande beperkingen leiden dan door verweerster is aangenomen, kan niet slagen. In de beschikbare medische gegevens heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om het standpunt van Van der Molen voor onjuist te houden dat appellant uitsluitend geringe tot matige beperkingen heeft in de rubrieken (2) sociaal functioneren en (3) concentratie, doorzettingsvermogen en tempo. De stelling van appellant dat hij beperkt is in alle vier rubrieken, is niet met objectieve medische gegevens onderbouwd. De overgelegde verklaring van de huisarts Sikkes-Mekel biedt voor die stelling onvoldoende aanknopingspunten.
2.5. De stelling van appellant dat ook zijn longklachten causaal zijn, is met de beschouwingen van Van der Molen overtuigend weerlegd. Ook op dit punt zijn geen andersluidende medische gegevens in het geding gebracht.
2.6. Verweerster heeft zich in navolging van Van der Molen op het standpunt gesteld dat het aandeel van de oorlogservaringen in het ontstaan van de beperkingen op één/derde is te stellen. Anders dan in de zaak die heeft geleid tot de door appellant genoemde uitspraak van de Raad van 14 april 2011 (LJN BQ3050), acht de Raad daarmee in dit geval het causale deel van de beperkingen niet onderschat. Uit het advies van Van der Molen en de daarop door deze arts ter zitting gegeven toelichting blijkt voldoende duidelijk dat de beperkingen van appellant in belangrijke mate worden bepaald door zijn niet causale longklachten en dat in het totale beeld van de psychische klachten, zoals in het persoonlijk onderzoek naar voren gekomen, niet de oorlogsgebeurtenissen maar de in het naoorlogse Indonesië en na aankomst in Nederland opgedane jeugdervaringen een overheersende rol spelen. Ook op dit punt zijn er geen medische gegevens die in andere richting wijzen.
2.7. De opvatting van verweerster dat de drempel van 10% invaliditeit niet wordt gehaald, houdt daarmee in rechte stand. Wat betreft bestreden besluit 1 dient het beroep dus ongegrond te worden verklaard.
De huishoudelijke hulp
2.8. Verweerster heeft ook de afwijzing van een vergoeding voor huishoudelijke hulp gehandhaafd op grond van het advies van Van der Molen. Deze arts heeft aangegeven dat appellant helpt bij het boodschappen doen, nog kookt, opruimt, af en toe stofzuigt en de was verzorgt, maar geen zware werkzaamheden verricht. Voor dit laatste mist hij op grond van zijn longklachten voldoende energie. Dit is echter een niet causale aandoening. Op psychisch gebied zijn er geen substantiële energetische beperkingen, aldus Van der Molen.
2.9. Mede gelet op hetgeen onder 2.4, 2.5 en 2.6 is overwogen, acht de Raad hiermee voldoende onderbouwd dat bij appellant geen sprake is van causale beperkingen op grond waarvan hij, medisch gezien, op huishoudelijke hulp is aangewezen. Ook het beroep tegen bestreden besluit 2 dient dus ongegrond te worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en G.L.M.J. Stevens als leden, in tegenwoordigheid van J. van Dam als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2012.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) J. van Dam.
HD