als bedoeld in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 18 januari 2010, 09/3476 (aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 20 april 2012
`
Namens appellante heeft mr. J.P.M.M. Heijkant, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2010, 12 augustus 2011 en 21 oktober 2011.
De Raad heeft bij tussenuitspraak van 18 november 2011 het Uwv opgedragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Het Uwv heeft op 3 februari 2012 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Bij brief van 8 maart 2012 heeft appellante het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 21 van de Beroepswet is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
De Raad stelt vast dat het hoger beroep is ingetrokken aangezien het Uwv met de nieuwe beslissing op bezwaar van 3 februari 2012 geheel aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen.
Appellante heeft verzocht om een integrale proceskostenvergoeding. De Raad overweegt dat het uitgangspunt van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Besluit) bij vergoeding van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is dat een forfaitaire vergoeding wordt toegekend. In artikel 2, derde lid, van het Besluit is neergelegd dat hiervan in bijzondere omstandigheden kan worden afgeweken.
De toelichting bij het besluit vermeldt dat in uitzonderlijke gevallen strikte toepassing van de regeling onrechtvaardig kan uitpakken en dat de rechter in bijzondere omstandigheden de volgens het Besluit berekende vergoeding - zonder af te doen aan het karakter van een tegemoetkoming in de daadwerkelijke kosten - kan verhogen of verlagen. Benadrukt wordt dat het werkelijk gaat om uitzonderingen en als voorbeeld wordt genoemd een geval waarin de burger door gebrekkige informatieverstrekking door de overheid op uitzonderlijk hoge kosten voor het verzamelen van het benodigde feitenmateriaal is gejaagd.
Mede in het licht van deze toelichting acht de Raad geen bijzondere omstandigheden aanwezig als bedoeld in het Besluit. De door appellante gestelde complexiteit en omvang van de zaak zijn geen omstandigheden waarop artikel 2, derde lid, van het Besluit ziet.
De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit, begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in bezwaar, € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in beroep en € 1092,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep in totaal € 2.380,--.
Voor vergoeding van het betaalde griffierecht kan appellante zich rechtstreeks tot het Uwv wenden.
De Centrale Raad van Beroep;
Veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 2.380,--.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van A.J.T.M. Bruijnis-Vermeulen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 april 2012.
(get.) A.J.T.M. Bruijnis-Vermeulen.