ECLI:NL:CRVB:2012:BW1753

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6022 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om terug te komen van rechtens onaantastbare besluiten in het kader van de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin het verzoek om terug te komen van eerder genomen besluiten werd afgewezen. Appellant ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand en had in de maanden juli tot en met oktober 2008 werkzaamheden verricht. Het college van burgemeester en wethouders van Maastricht had de bijstand verlaagd op basis van salarisspecificaties die appellant had overgelegd. Appellant stelde dat hij niet het volledige netto salaris had ontvangen en verzocht om nabetaling van een bedrag dat volgens hem ten onrechte was ingehouden.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, omdat de besluiten van het college in rechte onaantastbaar waren geworden. Appellant had geen rechtsmiddelen aangewend tegen deze besluiten. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die aanleiding gaven om de besluiten te herzien. De brief van de vennoot van de werkgever, waarin werd erkend dat appellant nog een bedrag verschuldigd was, werd niet als nieuw feit beschouwd.

In hoger beroep betoogde appellant dat de brief van de vennoot wel degelijk een nieuw feit was. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de mededeling over de oninbaarheid van de vordering geen nieuw feit was, omdat dit betrekking had op de huidige financiële situatie van appellant en niet op de situatie in de maanden in geschil. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

10/6022 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 27 september 2010, 09/1642 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht (college)
Datum uitspraak: 27 maart 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N.W.M.A Kleikers-Houben, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 januari 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J.L.M. Martens, advocaat en kantoorgenoot van mr. Kleikers-Houben en door mr. B.E.T.J. Pommé, medewerker van het kantoor van mr. Martens. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand. In de maanden juli tot en met oktober 2008 (maanden in geschil) heeft hij werkzaamheden verricht voor [naam werkgever] (werkgever). Appellant heeft aan het college over die maanden salarisspecificaties overgelegd. Deze vermelden dat het netto salaris per kas wordt betaald. Het college heeft op basis van deze salarisspecificaties de bijstand van appellant over die maanden verlaagd met het netto salaris. Het college heeft daarvan uitkeringsspecificaties gezonden aan appellant, de laatste op 25 november 2008. Met ingang van 1 november 2008 heeft het college de bijstand van appellant beëindigd.
1.2. Bij brief van 11 maart 2009 heeft mr. Martens namens appellant en voor zover hier van belang aan het college bericht dat appellant niet alle netto bedragen, genoemd in de salarisspecificaties, heeft ontvangen en dat één van de vennoten van de werkgever in een brief van 25 februari 2009 (brief van de vennoot) erkend heeft dat de werkgever aan appellant nog € 1.045,-- verschuldigd is. Omdat uit de brief blijkt dat appellant dit bedrag ook niet meer zal ontvangen, is volgens appellant een bedrag van € 871,24 teveel op de bijstand ingehouden. Appellant verzoekt om nabetaling van dit bedrag.
1.3. Bij besluit van 14 mei 2009 heeft het college voor zover hier van belang de nabetaling van bijstand geweigerd op de grond dat appellant zijn werkgever civielrechtelijk dient aan te spreken en dat het college de overgelegde salarisspecificaties heeft verwerkt en de bijstand overeenkomstig heeft gekort.
1.4. Bij besluit van 3 augustus 2009 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 14 mei 2009 ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat het college mag uitgaan van de juistheid van de overgelegde salarisspecificaties en dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de netto betalingen niet aan hem zijn gedaan. De brief van 25 februari 2009 is daartoe onvoldoende. Daarom is er geen aanleiding om de bijstand over de maanden in geschil te herzien.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de brief van 11 maart 2009 moet worden gezien als een verzoek om terug te komen van de besluiten, vervat in de uitkeringsspecificaties over de maanden in geschil (oorspronkelijke besluiten) en dat deze besluiten in rechte onaantastbaar zijn geworden, omdat appellant daartegen geen rechtsmiddelen heeft aangewend. De rechtbank heeft vervolgens onder verwijzing naar artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) overwogen dat er geen sprake is van gebleken nieuwe feiten of veranderde omstandigheden op grond waarvan het college gehouden was de oorspronkelijke besluiten te herzien. De brief van de vennoot is geen nieuw feit, omdat die summier is, niet van een handtekening voorzien is en niet verifieerbaar is, noch met documenten onderbouwd is.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij betoogt dat de brief van de vennoot wel een nieuw feit is in de zin van artikel 4:6 Awb.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Een bestuursorgaan is in het algemeen bevoegd een verzoek van een belanghebbende om van een eerder ambtshalve genomen besluit terug te komen inhoudelijk te behandelen en daarbij de oorspronkelijke beslissing in volle omvang te heroverwegen. Bewoordingen en strekking van artikel 4:6 Awb staan daaraan niet in de weg. Indien het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid de eerdere afwijzing handhaaft, kan dit echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsen zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. De bestuursrechter dient dan ook het oorspronkelijke besluit tot uitgangspunt te nemen en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
4.2. Over de maanden in geschil heeft appellant aan het college salarisspecificaties overgelegd, waaruit het college kon en mocht afleiden dat van contante loonbetaling sprake was geweest. Op basis hiervan is de bijstand in de oorspronkelijke besluiten vastgesteld. Appellant wist dat deze contante loonbetaling in werkelijkheid niet of niet volledig had plaatsgevonden nog voor de oorspronkelijke besluiten waren genomen. De mededeling in de brief van de vennoot dat niet al het loon is uitbetaald, is daarom niet een nieuw feit als onder 4.1 bedoeld. De mededeling dat de vordering van appellant oninbaar is, is evenmin een nieuw feit als hier bedoeld. Immers, dat feit ziet op de huidige financiële situatie van appellant en niet op zijn financiële situatie in de maanden in geschil.
4.3. Uit hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt met verbetering van gronden.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2012.
(get.) O.L.H.W.I. Korte.
(get.) J.M. Tason Avila.
HD