11/3827 WAO en 11/3828 WAO
[Appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 25 mei 2011, 08/3740 en 09/8660 (aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 16 maart 2012
Namens appellante heeft mr. A.F. Rozendaal-van de Ven hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 3 februari 2012, waar appellante is verschenen, bijgestaan door
mr. Rozendaal-Van de Ven. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.L. Turnhout.
1.1. Appellante is werkzaam geweest als beleidsmedewerkster bij een woningbouwvereniging gedurende 24 uur per week. Op 14 oktober 2002 is zij uitgevallen met nekklachten, hoofdpijn, schouder- en linker handklachten. Na het doorlopen van de wettelijke wachtperiode van - toen - 52 weken is haar met ingang van 13 oktober 2003 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
1.2. Per 20 maart 2007 heeft appellante zich vanuit een situatie dat zij (aanvullend) uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving ziek gemeld in verband met een toename van klachten van de nek, schouders, rechter arm en voet. Na een medisch onderzoek door de arts H.I. Jansen op 19 december 2007, die de beperkingen van appellante heeft vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), heeft arbeidsdeskundige J.A. Zandbergen appellante in staat geacht passende functies te vervullen, op grond waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 77,8%. Bij besluit van
18 februari 2008 is appellante meegedeeld, dat de WAO-uitkering - ongewijzigd - berekend wordt naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
2.1. In bezwaar heeft appellante - kort weergegeven - aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met de bij haar bestaande beperkingen.
2.2. Bij besluit van 11 april 2008 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan ligt het rapport van bezwaarverzekeringsarts R.A. Admiraal van 28 maart 2008 ten grondslag, waarin de medische beoordeling van Jansen - met een correctie van een aantal punten in de FML - is onderschreven, alsmede het rapport van bezwaararbeidsdeskundige A.G. Diergaarde van 8 april 2008, die appellante ongewijzigd in staat heeft geacht de haar voorgehouden functies te vervullen.
3.1. In beroep tegen bestreden besluit 1 heeft appellante diverse rapporten van de behandelende sector in geding gebracht, waaronder een brief van de orthopedisch chirurg van 7 mei 2007, brieven van de reumatoloog van 18 juli 2008 en
4 november 2008 en een brief van de arts-acupuncturist van 5 november 2008. De bezwaarverzekeringsarts heeft op
19 november 2008 op de ingebrachte stukken gereageerd en het ingenomen standpunt gehandhaafd.
3.2. Op 3 april 2009 heeft de rechtbank een rapport van een door haar geraadpleegde deskundige, revalidatiearts R. Leder, ontvangen. Deze heeft na eigen onderzoek en kennisneming van de gedingstukken de FML van 1 april 2008 op enkele aspecten aangescherpt en een urenbeperking tot zes uur per dag aangewezen geacht. Ten aanzien van de voorgehouden functies heeft de deskundige geoordeeld, dat het vervullen van de functie van prothese technicus met sbc-code 264050 vanwege een belasting voor het boven schouderhoogte actief zijn, problematisch zal zijn. Ook de functie van productiemedewerker bedrading met sbc-code 111180 acht de deskundige minder geschikt voor appellante. Partijen hebben op het rapport gereageerd, welke reacties voor Leder aanleiding zijn geweest voor het geven van commentaar.
4. Op grond van een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid per 20 maart 2007 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid per 6 februari 2009, de datum waarop de wettelijke wachtperiode van 104 weken was verstreken, beoordeeld. Daartoe heeft verzekeringsarts T. Elbertsen op 13 november 2008 vastgesteld dat sprake is van toegenomen beperkingen en een FML opgesteld. Bij besluit van 24 februari 2009 is appellante meegedeeld dat haar WAO-uitkering ongewijzigd wordt voortgezet. Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt.
5. In de bezwaarprocedure heeft appellante de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv bestreden, in welk verband onder meer een brief van orthopedisch chirurg P.E. Huysmans van 13 januari 2009 in het geding is gebracht. Het Uwv heeft de revalidatiearts W.C.G. Blanken geraadpleegd, die op 11 november 2009 aan het Uwv verslag heeft uitgebracht. Daaruit blijkt dat appellante uit vrees voor nadelige gevolgen van een lichamelijk onderzoek, haar medewerking hieraan heeft geweigerd. Blanken heeft op basis van de beschikbare gegevens geoordeeld dat appellante minder beperkt is dan in de FML van 13 november 2008 is aangenomen, op grond waarvan het Uwv per 18 november 2009 een gewijzigde FML met minder beperkingen heeft opgesteld. Bij besluit van 19 november 2009 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
6. In beroep tegen bestreden besluit 2 is eveneens aangevoerd dat de beperkingen door het Uwv zijn onderschat.
7.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank vooraf overwogen in de onderlinge verwevenheid van de procedures aanleiding te zien de rapporten van Leder en Blanken in beide gedingen te betrekken.
7.2. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard.
7.3. De rechtbank heeft overwogen dat de bestuursrechter in beginsel het oordeel van een door hem ingeschakelde deskundige volgt, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden om van deze lijn af te wijken. De rechtbank heeft vastgesteld dat Leder zijn conclusies heeft gebaseerd op uitgebreid lichamelijk onderzoek en op informatie van onder meer de orthopedisch chirurg. Hij heeft de diagnose chronisch pijnsyndroom gesteld, deels veroorzaakt door een discopathie en een degeneratieve afwijking. Deze aandoeningen vormen naar het oordeel van Leder een verklaring voor de pijnklachten aan de schouders. Voor de aangezichtspijnen heeft Leder geen verklaring gevonden. Leder heeft in zijn rapport aangegeven dat de FML van 1 april 2008 op een aantal onderdelen aangescherpt zou moeten worden. Voorts heeft Leder desgevraagd bevestigd dat op 20 maart 2007 en 17 april 2007 geen sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid ten opzichte van eerdere beoordelingen in 2003 en 2004. In een reactie op diens bevindingen heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 16 april 2009 erop gewezen dat in de FML van 1 april 2008 een beperking voor het boven schouderhoogte werken en frequent reiken is aangenomen en de belastbaarheid van appellante daarmee is vastgesteld overeenkomstig de door Leder genoemde aspecten. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts toegelicht dat de door Leder vastgestelde beperking van de belastbaarheid wat betreft tillen tot 10 kg in de FML niet is overschreden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan juistheid van de door de bezwaarverzekeringsarts gegeven toelichting te twijfelen en is van oordeel dat afdoende is gemotiveerd dat met de FML voldoende rekening is gehouden met de bij appellante bestaande beperkingen. Ook de conclusie van Leder dat een urenbeperking tot zes uur per dag aangewezen is volgt de rechtbank niet. De rechtbank is met het Uwv van oordeel dat Leder geen onderbouwing voor de gestelde urenbeperking heeft gegeven.
7.4. Met betrekking tot de geschiktheid van de voorgehouden functies die aan bestreden besluit 1 ten grondslag zijn gelegd heeft de rechtbank overwogen dat Leder de functie van prothese technicus heeft verworpen vanwege een te grote belasting ten aanzien van bovenhands werken. Bezwaararbeidsdeskundige J.G.W. de Wit heeft op 27 april 2009
erop gewezen dat Leder blijkens zijn rapportage uitging van een in die functie voorkomende belasting van één uur aaneengesloten boven schouderhoogte actief zijn. Anders dan Leder heeft verondersteld betreft het echter een belasting van slechts één minuut aaneengesloten bovenhands actief zijn en daarmee vallend binnen de door Leder aangegeven grenzen van de belastbaarheid van appellante. De rechtbank ziet geen aanleiding de conclusie van het Uwv dat de functie van prothese technicus de krachten en bekwaamheden van appellante niet te boven gaat niet te volgen. Ten aanzien van de functie van productiemedewerker bedrading heeft Leder die functie niet geschikt bevonden vanwege het onderdeel frequent reiken. In reactie daarop heeft de bezwaararbeidsdeskundige gemotiveerd aangegeven dat in genoemde functie slechts eenmaal per uur enkele seconden boven schouderhoogte gereikt hoeft te worden. De rechtbank onderschrijft de conclusie van de bezwaararbeidsdeskundige dat de belasting in die functie de belastbaarheid van appellante niet te boven gaat.
7.5. Ook de beoordeling per 17 april 2007, vier weken na 20 maart 2007, heeft de rechtbank onderschreven. De rechtbank volgt het oordeel van de door haar geraadpleegde deskundige, waar deze heeft aangegeven dat de beperkingen van appellante ten opzichte van 2003 en 2004 niet zijn toegenomen, zodat per 20 maart 2007 geen sprake is van toegenomen beperkingen.
7.6. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond verklaard, bestreden besluit 2 vernietigd en de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten.
7.7. De rechtbank heeft het onjuist geacht dat het Uwv op grond van de bevindingen van de door het Uwv ingeschakelde deskundige Blanken de FML van 1 april 2008 dienovereenkomstig heeft aangepast in die zin dat minder beperkingen zijn aangenomen. De rechtbank ziet aanleiding de rechtsgevolgen van bestreden besluit 2 in stand te laten, omdat uit de arbeidskundige beoordeling van A. de Zoete van 17 maart 2009 blijkt dat uitgaande van de FML van 13 november 2008, waarin meer beperkingen waren aangenomen, appellante op grond van de eerder geduide functies onverminderd ingedeeld blijft in de arbeidsongeschiktheidsklasse 65 tot 80%. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien aan de juistheid van die beoordeling te twijfelen.
8. In hoger beroep is naast een herhaling van eerdere gronden aangevoerd dat het Uwv ten onrechte in de tweede bezwaarprocedure dezelfde bezwaarverzekeringsarts als in de eerste procedure heeft ingeschakeld. Verder is voorbijgegaan aan een re-integratieformulier waarop melding is gemaakt van volledige arbeidsongeschiktheid van appellante. Tevens is namens appellante een brief van de huisarts van 17 juni 2011 overgelegd.
9.1. De Raad overweegt als volgt.
9.2. De Raad ziet zich gesteld voor de vraag of de beoordeling van de rechtbank van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante op de data 20 maart 2007, 17 april 2007 en 6 februari 2009 juist is en overweegt daartoe als volgt.
9.3. Wat betreft de medische grondslag van bestreden besluit 1 onderschrijft de Raad het oordeel van de rechtbank dat er geen reden bestaat aan de juistheid van dat oordeel te twijfelen. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat aan het rapport van Leder meer betekenis gehecht kan worden dan aan dat van Blanken, nu laatstgenoemde appellante niet lichamelijk heeft onderzocht. Ten aanzien van de door Leder gemaakte opmerkingen wat betreft de FML van 1 april 2008 acht de Raad de door de bezwaarverzekeringsarts gegeven toelichting begrijpelijk en zijn namens appellante geen argumenten naar voren gebracht die aanleiding geven aan de juistheid van die zienswijze te twijfelen. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat de belastbaarheid van appellante per 20 maart 2007 en 17 april 2007 juist is vastgesteld. In de brief van de huisarts van 17 juni 2011 wordt geen aanleiding gezien tot een ander oordeel, nu de brief reeds bekende gegevens bevat en de in die brief vermelde gegevens algemeen van aard zijn.
9.4. Ook onderschrijft de Raad het oordeel van de rechtbank dat de voorgehouden functies in medisch opzicht geschikt zijn. Aangezien namens appellante in hoger beroep geen aanvullende gronden zijn geformuleerd, verwijst de Raad naar de overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne.
9.5. Wat betreft bestreden besluit 2 onderschrijft de Raad het - in hoger beroep aangevochten - oordeel van de rechtbank, waarbij de rechtsgevolgen van bestreden besluit 2 in stand zijn gelaten. Met de rechtbank wordt geen aanleiding gezien aan de medische beoordeling per 6 februari 2009 te twijfelen, nu Leder, die appellante op 10 maart 2009 heeft onderzocht, als zijn oordeel te kennen heeft gegeven dat zich bij appellante geen relevante medische ontwikkelingen hebben voorgedaan na februari 2008.
9.6. Met betrekking tot hetgeen inzake het re-integratieformulier is aangevoerd wordt overwogen dat op het formulier een onjuist vakje was aangekruist, waar vermeld werd dat appellante 80 tot 100% arbeidsongeschikt was. In de toelichting op het formulier is verwezen naar het onderliggende arbeidskundige rapport van 17 maart 2009, waarin uitdrukkelijk is bepaald dat appellante 65 tot 80% arbeidsongeschikt is. De vermelding van de arbeidsongeschiktheidsklasse op het re-integratieformulier berust derhalve op een kennelijke misslag, waaraan niet die betekenis kan worden gehecht die appellante daar kennelijk aan gehecht wil zien.
9.7. Wat betreft de stelling van appellante dat de rechtbank ten onrechte geen overweging heeft gewijd aan de omstandigheid dat appellante een klacht heeft ingediend bij de Nationale Ombudsman wordt overwogen, dat deze zich niet over die klacht heeft willen uitspreken vanwege de lopende beroepszaak. De Raad ziet geen beletsel in een nieuwe beoordeling door eenzelfde functionaris van het Uwv en acht de door appellante aangevoerde omstandigheden onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
10. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, met betrekking tot bestreden besluit 2 voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H. Bolt en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van H.L. Schoor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2012.