ECLI:NL:CRVB:2012:BW0310

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-2637 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van reis- en verblijfkosten door burger-oorlogsslachtoffer in het kader van de Wubo

In deze zaak heeft appellant, een burger-oorlogsslachtoffer erkend onder de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo), beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van Bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Appellant verzocht om vergoeding van reis- en verblijfkosten voor een reis naar Indonesië, waar hij het graf van zijn vader wilde bezoeken en andere plaatsen wilde zien die voor hem emotioneel beladen zijn. De aanvraag werd afgewezen omdat de reis niet medisch noodzakelijk werd geacht, en het bezwaar hiertegen werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 2 mei 2011.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 29 maart 2012 uitspraak gedaan. De Raad overwoog dat appellant ten tijde van de aanvraag niet onder behandeling was voor zijn psychische klachten, wat in strijd was met de strikte vereisten voor het toekennen van de gevraagde voorziening. De Raad benadrukte dat voor een vergoeding op grond van de Wubo een strikte medische noodzaak vereist is, en dat deze alleen aanwezig is als voldaan wordt aan specifieke richtlijnen voor therapeutische reizen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om van de vaste gedragslijn af te wijken en verklaarde het beroep van appellant ongegrond.

De uitspraak werd gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van griffier R.L.G. Boot. De Raad gaf aan dat als appellant in de toekomst onder behandeling zou komen, hij met zijn behandelaar kan bespreken of een therapeutische reis als eindpunt van de behandeling zinvol is, en eventueel een nieuwe aanvraag kan indienen.

Uitspraak

11/2637 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], (appellant),
en
de Raad van Bestuur van de Sociale verzekeringsbank, (verweerder)
Datum uitspraak: 29 maart 2012
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 2 mei 2011, kenmerk BZ01299505, (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2012, waar appellant is verschenen en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.
II. OVERWEGINGEN
1. In dit geding zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1. Appellant, geboren in 1935 in het voormalige Nederlands-Indië, is in 1998 erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo op grond van zijn ervaringen daar tijdens de oorlog en de Bersiap-periode.
1.2. In januari 2011 heeft appellant verweerder verzocht om vergoeding van reis- en verblijfkosten van een reis naar Indonesië. Appellant wil daar het graf van zijn vader bezoeken, die tijdens de Japanse bezetting is geëxecuteerd, en ook andere plaatsen bezoeken waar hij veel ellende heeft ondervonden.
1.3. Bij besluit van 1 februari 2011 is hierop afwijzend beslist op de grond dat deze reis niet medisch noodzakelijk wordt geacht. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. Appellant acht het maken van de reis naar Indonesië van groot belang om de herinneringen af te sluiten en zijn psychische klachten te verminderen. Hij is bereid een nader psychiatrisch onderzoek en/of een psychiatrische behandeling te ondergaan.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. Gezien de aard van de gevraagde voorziening acht verweerder een vergoeding op grond van artikel 32 van de Wubo slechts mogelijk als voor de reis een strikte medische noodzaak aanwezig is. Een dergelijke noodzaak acht verweerder slechts aanwezig als wordt voldaan aan richtlijnen die worden gehanteerd ten aanzien van therapeutische reizen, te weten:
a. er is sprake van onverwerkt verdriet, onverwerkte rouw en/of gevoelens van machteloosheid en vernedering die het leven ziekelijk beïnvloeden, en
b. het bezoek dient als een (hiërarchisch) eindpunt van een therapeutisch behandelproces, en
c. er is voorafgaande aan de reis een behandelplan, en
d. na afloop van de reis vindt een evaluatie plaats.
De Raad heeft al meermalen uitgesproken een dergelijke benadering van verweerder, gelet op de aard van de gevraagde voorziening en de daarmee gemoeide kosten, in het algemeen niet onjuist of onredelijk te achten.
3.2. Appellant was ten tijde van zijn aanvraag niet onder behandeling vanwege zijn psychische klachten en voldeed dus niet aan de onder 3.1 vermelde - strikte - vereisten voor toekenning van deze voorziening. In de omstandigheden van dit geval heeft verweerder geen aanleiding behoeven te zien om van deze vaste gedragslijn af te wijken. Als appellant zich in de toekomst onder behandeling zou laten stellen, kan hij met zijn behandelaar bespreken of een therapeutische reis als eindpunt van de behandeling zinvol is en eventueel een nieuwe aanvraag bij verweerder indienen.
4. Gezien het vorenstaande dient het beroep van appellant ongegrond te worden verklaard.
5. Er is ten slotte geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2012.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) R.L.G. Boot.
HD