ECLI:NL:CRVB:2012:BW0303

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-6106 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de toeslag op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 na overlijden van het slachtoffer

In deze zaak heeft appellante beroep ingesteld tegen een besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad, waarbij haar toeslag op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) werd beëindigd na het overlijden van haar echtgenoot, die als burger-oorlogsslachtoffer was erkend. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep vond plaats op 29 maart 2012. Appellante was gehuwd met [P.], die in 1992 psychische invaliditeit had en als burger-oorlogsslachtoffer was erkend. Na zijn overlijden in 2011 werd aan appellante meegedeeld dat de toeslag per 1 augustus 2011 zou eindigen, terwijl de voorzieningen voor deelname aan het maatschappelijk verkeer nog drie maanden en voor huishoudelijke hulp nog een jaar zouden worden doorbetaald. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 16 februari 2012 was appellante niet aanwezig, maar verweerder werd vertegenwoordigd door A.T.M. Vroom-van Berckel. De Raad overwoog dat de beëindiging van de toeslag op grond van artikel 19 van de Wubo rechtmatig was, aangezien deze eindigt bij het overlijden van het burger-oorlogsslachtoffer. De Raad verwees naar de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden een vergoeding of tegemoetkoming in de kosten van voorzieningen voort te zetten na het overlijden van het slachtoffer, zoals geregeld in het Besluit vervallen causaliteit en voortzetting voorzieningen. De Raad concludeerde dat de grieven van appellante geen doel troffen en verklaarde het beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/6106 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], (appellante),
en
de Pensioen- en Uitkeringsraad, (verweerder)
Datum uitspraak: 29 maart 2012
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 6 oktober 2011, kenmerk BZ01362051, (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2012, waar appellante niet is verschenen, zoals tevoren was gemeld. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.
II. OVERWEGINGEN
1. In dit geding zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1. Appellante was gehuwd met [P.], geboren [in] 1938 en overleden [in] 2011. Haar echtgenoot was in 1992 op grond van psychische invaliditeit erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo. Aan hem is een toeslag op grond van artikel 19 van die wet toegekend en nadien zijn aan hem voorzieningen voor huishoudelijke hulp en deelname aan het maatschappelijk verkeer verstrekt.
1.2. In verband met het overlijden van [P.] is bij besluit van 25 juli 2011 aan appellante meegedeeld dat de toeslag met ingang van 1 augustus 2011 wordt beëindigd, de voorziening voor deelname aan het maatschappelijk verkeer nog drie maanden wordt doorbetaald en die voor huishoudelijke hulp nog een jaar. Het door appellante tegen dat besluit gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. Naar aanleiding van hetgeen partijen in beroep naar voren hebben gebracht overweegt de Raad als volgt.
2.1. Appellante heeft naar voren gebracht dat zij haar echtgenoot altijd heeft gesteund en dat zij tijdens zijn langdurige ziekte voor hem heeft gezorgd, waaronder zij heeft geleden. Hoe begrijpelijk dit ook is, dit laat onverlet dat de toeslag op grond van artikel 19 van de Wubo eindigt bij overlijden van het burger-oorlogsslachtoffer en de voorzieningen op grond van artikel 32 en 33 van de Wubo in beginsel ook. Om het nadelig inkomenseffect bij overlijden van een voorzieningsgerechtigde voor de achtergebleven partner te verzachten, is met ingang van 1 januari 2001 in artikel 33a, tweede lid, van de Wubo bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld betreffende de mogelijkheid om een vergoeding of tegemoetkoming in de kosten van bepaalde voorzieningen als bedoeld in de artikelen 32 en 33 van de Wubo na het overlijden van het burger-oorlogsslachtoffer gedurende bepaalde tijd ten gunste van de weduwe of weduwnaar voort te zetten. Dit is nader geregeld in het Besluit vervallen causaliteit en voortzetting voorzieningen (Besluit van 16 juni 2004, Stb. 2004, 282). Op grond van de artikelen 3 en 4 van dit Besluit kan appellante aanspraak maken op voorzetting van de onderhavige voorzieningen gedurende drie maanden respectievelijk een jaar.
2.2. De grieven van appellante treffen dus geen doel en het beroep van appellante moet ongegrond worden verklaard.
3. Er is ten slotte geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2012.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) R.L.G. Boot.
HD