ECLI:NL:CRVB:2012:BW0303
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de toeslag op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 na overlijden van het slachtoffer
In deze zaak heeft appellante beroep ingesteld tegen een besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad, waarbij haar toeslag op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) werd beëindigd na het overlijden van haar echtgenoot, die als burger-oorlogsslachtoffer was erkend. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep vond plaats op 29 maart 2012. Appellante was gehuwd met [P.], die in 1992 psychische invaliditeit had en als burger-oorlogsslachtoffer was erkend. Na zijn overlijden in 2011 werd aan appellante meegedeeld dat de toeslag per 1 augustus 2011 zou eindigen, terwijl de voorzieningen voor deelname aan het maatschappelijk verkeer nog drie maanden en voor huishoudelijke hulp nog een jaar zouden worden doorbetaald. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard.
Tijdens de zitting op 16 februari 2012 was appellante niet aanwezig, maar verweerder werd vertegenwoordigd door A.T.M. Vroom-van Berckel. De Raad overwoog dat de beëindiging van de toeslag op grond van artikel 19 van de Wubo rechtmatig was, aangezien deze eindigt bij het overlijden van het burger-oorlogsslachtoffer. De Raad verwees naar de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden een vergoeding of tegemoetkoming in de kosten van voorzieningen voort te zetten na het overlijden van het slachtoffer, zoals geregeld in het Besluit vervallen causaliteit en voortzetting voorzieningen. De Raad concludeerde dat de grieven van appellante geen doel troffen en verklaarde het beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.