ECLI:NL:CRVB:2012:BV9781

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-4389 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van eerdere besluiten inzake Wubo door de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 maart 2012 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van eerdere besluiten met betrekking tot de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). Appellant, geboren in 1939 in het voormalige Nederlands-Indië, had in 1989 een aanvraag ingediend om als burger-oorlogsslachtoffer in aanmerking te komen voor een periodieke uitkering. Deze aanvraag werd in 1990 afgewezen, en de afwijzing werd later in 1991 bevestigd. Appellant heeft sindsdien meerdere keren geprobeerd om de eerdere besluiten te herzien, maar telkens zonder nieuwe gegevens die een andere beoordeling rechtvaardigden.

In het procesverloop heeft appellant in februari 2011 opnieuw verzocht om een periodieke uitkering op basis van de Wubo, maar dit verzoek werd afgewezen. De Raad overweegt dat appellant bij zijn herzieningsverzoek geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die de eerdere besluiten in een ander licht zouden kunnen plaatsen. De Raad benadrukt dat het de verantwoordelijkheid van appellant is om nieuwe gegevens aan te leveren die relevant zijn voor de beoordeling van zijn aanvragen.

De Raad concludeert dat het besluit van verweerder om niet tot herziening over te gaan, de terughoudende toetsing kan doorstaan. Het beroep van appellant wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, met R.L.G. Boot als griffier, en is openbaar uitgesproken op 22 maart 2012.

Uitspraak

11/4389 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
en
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
Datum uitspraak: 22 maart 2012
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 1 juli 2011, kenmerk BZ01316020 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2012. Daar is appellant, zoals bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.
II. OVERWEGINGEN
1. In dit geding zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1. Blijkens de gedingstukken heeft appellant, geboren in 1939 in het toenmalige Nederlands-Indië, in 1989 bij verweerder een aanvraag ingediend om als burger-oorlogsslachtoffer in aanmerking te worden gebracht voor onder meer een periodieke uitkering op grond van de Wubo. Die aanvraag is afgewezen bij besluit van 31 januari 1990, zoals na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 juni 1991, op de grond dat niet is gebleken dat appellant is getroffen door gebeurtenissen in de zin van de Wubo. Daartoe is overwogen - kort samengevat - dat de beet van een slang tijdens het verblijf in een schuilkelder (als gevolg waarvan de pezen van de linkervoet zouden zijn ingekort) niet onder de werking van de Wubo kan worden gebracht en dat er geen sprake is geweest van het verplicht moeten toezien van mishandelingen op de pasar. Het tegen het besluit van 6 juni 1991 ingediende beroep heeft de Raad bij uitspraak van 10 april 1992, nummer WUBO 1991/48, ongegrond verklaard.
1.2. In mei 2000 heeft appellant verweerder verzocht de onder 1.1. genoemde besluiten te herzien, welk verzoek is afgewezen bij besluit van 7 december 2000 op de grond dat appellant geen nieuwe gegevens heeft aangedragen die tot een andere beslissing zouden moeten leiden. Blijkens de voorhanden zijnde gegevens is daarbij overwogen dat het getuige zijn van executies en zware mishandeling - door een wetswijziging - wel onder de werking van de Wubo kan worden gebracht, maar dat in het geval van appellant geen bevestiging is verkregen dat hij een dergelijk incident op de pasar heeft meegemaakt. Tegen het besluit van 7 december 2000 is geen bezwaar gemaakt.
1.3. Een verzoek om herziening van juli 2007 heeft verweerder afgewezen bij besluit van 29 oktober 2007. Het daartegen ingediende bezwaar is bij besluit van 26 juni 2008 niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit besluit is geen beroep ingesteld.
1.4. In februari 2011 heeft appellant opnieuw verzocht om op grond van de Wubo in aanmerking te worden gebracht voor, onder meer, een periodieke uitkering. Dat verzoek heeft verweerder afgewezen bij besluit van 25 februari 2011, gehandhaafd na gemaakt bezwaar bij het bestreden besluit, op gronden ontleend aan artikel 61, derde lid, van de Wubo.
2. De Raad overweegt als volgt.
2.1. De onder 1.4 genoemde aanvraag heeft het karakter van een (herhaald) verzoek om herziening van de onder 1.1 genoemde besluiten.
2.2. Op grond van artikel 61, derde lid, van de Wubo is verweerder bevoegd op daartoe door een belanghebbende gedane aanvraag een door hem gegeven beschikking in het voordeel van de bij die beschikking te herzien. Gezien het karakter van de in dat artikellid aan verweerder verleende discretionaire bevoegdheid, kan de Raad het bestreden besluit slechts terughoudend toetsen. Daarbij staat centraal de vraag of appellant bij zijn verzoek om herziening dan wel in bezwaar nieuwe feiten of gegevens heeft aangevoerd die verweerder bij de besluitvorming over de eerdere aanvragen niet bekend waren en waarin verweerder aanleiding had moeten vinden om tot herziening over te gaan.
2.3. Zoals uit het voorgaande blijkt heeft de betrokkene daarin een actieve rol en ligt het op zijn of haar weg nieuwe gegevens aan te dragen. Dergelijke gegevens kunnen ten laatste in bezwaar worden ingebracht. Om die reden heeft de Raad geen aanleiding gezien appellant meer tijd te gunnen voor het vinden van (eventuele) getuigen tijdens de procedure in beroep.
2.4. De Raad stelt vast dat appellant bij het onderhavige herzieningsverzoek, en in bezwaar tegen het besluit op dat verzoek, geen gegevens of omstandigheden naar voren heeft gebracht die op de beoordeling van de eerdere aanvragen een ander licht werpen. Met betrekking tot het meemaken van executies/mishandelingen op de pasar heeft appellant in bezwaar nog verwezen naar een neef in Spijkenisse en een nicht in Groningen. Gegevens van deze personen zijn naar aanleiding van het verzoek van 2007 al geraadpleegd en hebben destijds al niet geleid tot een bevestiging. Andere gegevens op grond waarvan kan worden geoordeeld dat appellant getuige is geweest van executies of mishandeling op de pasar zijn niet ingediend.
3. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan het besluit van verweerder om niet tot herziening over te gaan de terughoudende toetsing van de Raad doorstaan. Het ingestelde beroep moet daarom ongegrond worden verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2012.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) R.L.G. Boot.
HD