ECLI:NL:CRVB:2012:BV8974

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-1711 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R. Kooper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om erkenning als vervolgde en WUV-uitkering met onvoldoende zorgvuldige voorbereiding

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1931 in het voormalig Nederlands-Indië, een aanvraag ingediend bij de Pensioen- en Uitkeringsraad om erkend te worden als vervolgde en in aanmerking te komen voor een WUV-uitkering. Appellant stelt dat hij samen met zijn oudere broer tijdens de Japanse bezetting in het Halimoen-kamp is geïnterneerd. De aanvraag werd afgewezen op 29 december 2009, omdat niet was komen vast te staan dat appellant vervolging in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) had ondergaan.

In beroep heeft appellant opnieuw verwezen naar getuigen die zijn verhaal zouden kunnen bevestigen, maar de Raad heeft vastgesteld dat de door appellant genoemde personen niet door verweerder zijn benaderd. De Raad concludeert dat er onvoldoende objectieve bevestiging is van het verblijf van appellant in het Halimoen-kamp, maar dat er ook geen stellige aanwijzingen zijn die uitsluiten dat hij daar heeft verbleven. De Raad oordeelt dat verweerder de door appellant genoemde personen had moeten benaderen om de zaak zorgvuldig te kunnen afhandelen.

De Centrale Raad van Beroep heeft het bestreden besluit vernietigd, omdat dit niet met de vereiste zorgvuldigheid was voorbereid. De Raad heeft verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak en heeft bepaald dat verweerder het griffierecht van € 35,-- aan appellant moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door R. Kooper, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier, en is openbaar uitgesproken op 15 maart 2012.

Uitspraak

11/1711 WUV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], U.S.A. (appellant),
en
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
Datum uitspraak: 15 maart 2012
I. PROCESVERLOOP
In verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen (Wet van 15 april 2010, Stb. 2010, 182), is in deze zaak de Pensioen- en Uitkeringsraad als bedoeld in die wet in de plaats getreden van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR). Waar in deze uitspraak wordt gesproken van verweerder wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de - voormalige - Raadskamer WUV van de PUR.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 24 januari 2011, kenmerk BZ01218646 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2012. Daar is appellant niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1931 in het toenmalig Nederlands-Indië, heeft in mei 2009 bij verweerder een aanvraag ingediend om - voor zover hier van belang - te worden erkend als vervolgde en als zodanig in aanmerking te worden gebracht voor onder meer een periodieke uitkering. In dat verband heeft appellant gesteld dat hij - samen met zijn oudere broer [naam oudere broer] - tijdens de Japanse bezetting van het toenmalige Nederlands-Indië in het Halimoen-kamp geïnterneerd is geweest.
1.2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen bij besluit van 29 december 2009, na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij bestreden besluit, op de grond dat niet is komen vast te staan of aannemelijk is geworden dat appellant vervolging in de zin van de Wuv heeft ondergaan.
2. In beroep heeft appellant wederom verwezen naar de bij de aanvraag genoemde personen die uit eigen waarneming zouden kunnen bevestigen wat hij in het Halimoen-kamp heeft moeten ondergaan.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. Appellant heeft gesteld dat hij samen met zijn broer [naam oudere broer] geïnterneerd is geweest in het Halimoen-kamp. [naam oudere broer] is echter inmiddels overleden, zodat van hem geen getuigenverklaring meer kan worden verkregen. Ter ondersteuning van de gestelde internering heeft appellant wel reeds in het sociaal rapport de namen genoemd van een aantal personen die eveneens in het betreffende kamp zouden hebben verbleven. De door appellant genoemde personen zijn door verweerder echter niet benaderd.
3.2. De Raad heeft in de thans voorhanden gegevens geen (objectieve) bevestiging aangetroffen van het gestelde verblijf in het Halimoen-kamp, laat staan van een verblijf in de specifieke periode van 1 mei 1945 tot 15 augustus 1945 waarvoor dit kamp in het kader van de Wuv als interneringskamp is erkend. Ten aanzien van appellants broer [naam oudere broer] is zulk een verblijf echter wel aannemelijk geacht. Ook zijn er geen stellige aanwijzingen die uitsluiten dat appellant in deze periode in het Halimoen-kamp heeft verbleven. Onder deze omstandigheden had het op de weg van verweerder gelegen de door appellant genoemde personen te benaderen, althans daartoe pogingen te ondernemen. Niet geheel valt uit te sluiten dat langs die weg een bevestiging van de gestelde internering kan worden verkregen. De Raad acht het in een situatie als deze van belang dat alle mogelijke informatiebronnen worden benut, temeer omdat het hier gaat om een eerste aanvraag op grond van de Wuv.
3.3. Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit, in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en genomen. Om die reden komt dit besluit voor vernietiging in aanmerking. Verweerder zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Een meer doelmatige wijze om te komen tot finale geschillenbeslechting ziet de Raad in dit geval niet binnen zijn bereik.
4.Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
Draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
Bepaalt dat verweerder aan appellant het door hem betaalde griffierecht van € 35,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R. Kooper, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2012.
(get.) R. Kooper.
(get.) R.L.G. Boot.
HD