ECLI:NL:CRVB:2012:BV8965

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-2849 WAO-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaard hoger beroep ongegrond in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 februari 2012 uitspraak gedaan over het verzet van appellant tegen een eerdere uitspraak van de Raad. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 april 2011, maar dit hoger beroep was door de Raad op 29 juli 2011 niet-ontvankelijk verklaard. De reden hiervoor was dat het verschuldigde griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald. Appellant heeft verzet aangetekend, stellende dat hij het griffierecht wel had betaald, maar dit niet kon onderbouwen met bewijsstukken. Tijdens de zitting op 16 januari 2012 zijn partijen niet verschenen, en de Raad heeft vastgesteld dat er in de financiële administratie geen betaling van appellant is aangetroffen. De Raad heeft geconcludeerd dat het verzet ongegrond is, omdat appellant niet in verzuim kan worden geacht. De Raad heeft ook geen aanleiding gezien om appellant te veroordelen in de proceskosten van het verzet. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

11/2849 WAO-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (Marokko), (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 april 2011, 10/2349 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 27 februari 2012
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 29 juli 2011 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 29 juli 2011 heeft appellant verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 16 januari 2012, waar partijen - het Uwv met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 29 juli 2011 berust op de overwegingen dat het verschuldigde griffierecht niet binnen de bij - aangetekend verzonden - brief van 20 juni 2011 gestelde termijn van vier weken is bijgeschreven op de rekening van de Raad dan wel ter griffie is gestort, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
In de financiële administratie van de Raad is geen door of namens appellant gedane betaling aangetroffen.
In het verzetschrift heeft appellant aangevoerd dat hij het griffierecht wel heeft betaald aangezien hij het bedrag bij brief van 3 juni 2011 aan de Raad heeft gezonden. Appellant heeft dit echter niet met stukken onderbouwd. Bij de Raad is ook geen van appellant afkomstige brief van 3 juni 2011 ontvangen.
Dit betekent dat het verzet ongegrond dient te worden verklaard.
In overeenstemming met zijn vaste rechtspraak zal de Raad niet voldoen aan het verzoek van appellant om toezending van een nieuwe acceptgirokaart.
Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2012.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.
EK
III. DÉCISION
La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale),
statue:
Déclare le recours non fondé.
Par conséquent, décidée par T.G.M. Simons, en présence de D.W.M. Kaldenhoven en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 27 février 2012.