ECLI:NL:CRVB:2012:BV8336

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/4868 WSF en 10/4869 WSF-S
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning verzoek om de Minister te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep, hebben appellanten, vertegenwoordigd door mr. M.J. Klinkert, hoger beroep ingesteld tegen uitspraken van de rechtbank Groningen. De zaak betreft de verzoeken van appellanten om de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente over een na te betalen uitkering. De rechtbank had eerder op 22 juli 2010 uitspraak gedaan in de zaken 09/737 en 09/738, waartegen de appellanten in hoger beroep gingen. Tijdens de procedure heeft de Raad op 8 juli 2011 de Minister opgedragen om gebreken in eerdere besluiten te herstellen, wat leidde tot nieuwe besluiten op 20 september 2011. Appellanten hebben op 19 oktober 2011 hun hoger beroep ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van proceskosten en wettelijke rente. De Raad heeft besloten dat de Minister moet worden veroordeeld tot vergoeding van de wettelijke rente, en heeft appellanten de mogelijkheid gegeven om zich rechtstreeks tot de Minister te wenden voor de vergoeding van het griffierecht. De kosten van de rechtsbijstand zijn begroot op € 874,-- in beroep en € 1.092,-- in hoger beroep, met een totale veroordeling van de Minister tot € 1.966,-- aan kosten voor appellanten. De uitspraak is gedaan op 9 maart 2012 en openbaar uitgesproken door T.L. de Vries, met A.J.T.M. Bruijnis-Vermeulen als griffier.

Uitspraak

10/4868 WSF en 10/4869 WSF-S
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikelen 8:73a en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met de hoger beroepen van:
[appellante], en [appellant], beiden wonende te [woonplaats], België, gezamenlijk ook te noemen: appellanten,
tegen de uitspraken van de rechtbank Groningen van 22 juli 2010, 09/737 en 09/738 (aangevallen uitspraken),
in de gedingen tussen:
appellanten
en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, (de Minister).
Datum uitspraak: 9 maart 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. M.J. Klinkert, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2011.
De Raad heeft bij tussenuitspraak van 8 juli 2011 de Minister opgedragen de gebreken in de besluiten van 5 oktober 2009 te herstellen.
De Minister heeft op 20 september 2011 nieuwe besluiten genomen.
Bij brief van 19 oktober 2011 heeft mr. Klinkert namens appellanten de hoger beroepen ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht de Minister te veroordelen in de proceskosten en de wettelijke rente.
De Minister heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Artikel 8:73a, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:73 van de Awb kan worden veroordeeld tot vergoeding van de schade die de verzoeker lijdt.
Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld.
Ingevolge artikel 21 van de Beroepswet is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
De Raad stelt vast dat met de nieuwe besluiten van 20 september 2011 geheel aan de bezwaren van appellanten is tegemoet gekomen.
De Raad wijst het verzoek van appellanten toe om de Minister te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering. Voor de wijze waarop de Minister de rente dient te berekenen, verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 25 januari 2012, LJN BV1958.
De Raad ziet voorts aanleiding om de Minister te veroordelen in de kosten die appellanten in verband met de behandeling van hun beroepen en hoger beroepen redelijkerwijs hebben moeten maken. De kosten worden ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) begroot op € 874,-- in beroep en op € 1.092,-- in hoger beroep, voor verleende rechtsbijstand in samenhangende zaken.
Voor een veroordeling van de Minister in de reiskosten van de gemachtigde, biedt het Bpb geen grondslag. Deze kosten zijn begrepen in de toegekende vergoeding voor rechtsbijstand.
Voor de vergoeding van het betaalde griffierecht kunnen appellanten zich rechtstreeks tot de Minister wenden.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Veroordeelt de Minister tot vergoeding van schade als hiervoor aangegeven;
Veroordeelt de Minister in de kosten van appellanten tot een bedrag van € 1.966,--.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van A.J.T.M. Bruijnis-Vermeulen als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2012.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) A.J.T.M. Bruijnis-Vermeulen.
JL