ECLI:NL:CRVB:2012:BV8333

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-3758 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van de premie voor de vrijwillige verzekering AOW en Anw over 2007

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 maart 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante, die in beroep ging tegen een beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) over de premie voor de vrijwillige verzekering AOW en Anw over het jaar 2007. Appellante, die sinds 1989 vrijwillig verzekerd is voor de AOW en Anw, had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van de premie op het maximale bedrag van € 4.796,00. De Svb had in een eerder besluit van 3 juni 2009 deze premie vastgesteld, en het bezwaar van appellante was ongegrond verklaard in een besluit van 2 september 2009.

Appellante stelde dat de premie voor 2007, net als in eerdere jaren, op de minimale hoogte vastgesteld moest worden. Ze voerde aan dat ze niet kon reageren op de verzoeken van de Svb omdat ze de benodigde documenten niet in haar bezit had. De Raad overwoog echter dat appellante niet had gereageerd op de verzoeken van de Svb om het inkomstenopgaveformulier in te vullen en te retourneren. De Raad kon appellante niet volgen in haar betoog dat haar boekhouder, die door persoonlijke omstandigheden niet tijdig kon reageren, verantwoordelijk was voor haar situatie. De Raad oordeelde dat het handelen van de boekhouder niet voor rekening van de Svb kon komen.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die had geoordeeld dat de premie terecht op het maximum was vastgesteld. De rechtbank had overwogen dat appellante pas in de beroepsfase, op 26 maart 2010, inkomensgegevens had overgelegd, die buiten beschouwing moesten blijven omdat deze gegevens in de bestuurlijke fase verstrekt hadden moeten worden. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om de jurisprudentie te wijzigen en dat de Svb niet op basis van eerdere inkomensgegevens kon aannemen dat appellante over 2007 geen significant inkomen had. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

10/3758 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (Aruba) (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 mei 2010, 09/4831 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb).
Datum uitspraak: 9 maart 2012
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 december 2011.
Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M. Aalders.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is vanaf 1989 vrijwillig verzekerd geweest voor de Algemene ouderdomswet (AOW) en de Algemene nabestaandenwet (Anw). Appellante is werkzaam als zelfstandig psychotherapeut onder de naam Psycho Sociaal Centrum Okido. Bij besluit van 3 juni 2009 heeft de Svb de premie voor de vrijwillige verzekering AOW en Anw over 2007 vastgesteld op het maximale bedrag van € 4.796,00.
1.2. Het bezwaar is bij besluit van 2 september 2009 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de premie voor de vrijwillige verzekering over 2007 terecht op de maximumhoogte is vastgesteld.
Daartoe is overwogen dat appellante niet heeft gereageerd op de verzoeken van de Svb om het inkomstenopgaveformulier over 2007 in te vullen en te retourneren. Eerst in beroep, op 26 maart 2010, zijn de inkomensgegevens overgelegd. Deze gegevens dienen naar het oordeel van de rechtbank in beroep buiten beschouwing te blijven. Appellante had de gegevens in de bestuurlijke fase dienen te verstrekken. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Raad van 4 maart 2005, LJN AT1588. Aan dit oordeel doet volgens de rechtbank niet af dat deze uitspraak betrekking heeft op het Besluit vrijwillige verzekering AOW en ANW, Stb. 1990, 38. Het Besluit Wfsv, Stb. 2005, 585 is ten opzichte van dat besluit niet of niet substantieel gewijzigd. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat geen sprake is van omstandigheden die meebrengen dat het later overleggen van de inkomensgegevens niet in de weg staat aan het inhoudelijk beoordelen van deze gegevens. Nalatig handelen van de boekhouder ligt in de risicosfeer van appellante. Ook appellante zelf heeft geen schriftelijk of telefonisch contact met de Svb opgenomen. De rechtbank is van oordeel dat de Svb niet op basis van de inkomensgegevens over eerdere jaren heeft kunnen aannemen dat appellante over het premiejaar 2007 geen significant inkomen had.
3. Appellante heeft het standpunt ingenomen dat de premie voor de vrijwillige verzekering over 2007 evenals die over eerdere jaren op de minimale hoogte dient te worden vastgesteld. Appellante stelt dat zij niet kon reageren op de verzoeken van de Svb omdat zij de stukken niet in haar bezit had. Appellante wist niet dat zij ook zonder de papieren met de Svb had kunnen communiceren. Verwezen is naar de verklaring van de boekhouder mevrouw [G.], waarin zij aangeeft dat het niet terecht is dat appellante nu gedupeerd is. Zij doet al jaren de administratie voor appellante en kon door persoonlijke omstandigheden de formulieren niet op tijd bij de Svb inleveren. Appellante was vele malen bij haar geweest, maar [G.] was - zo verklaart zij zelf - om één of andere reden niet bereikbaar.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat appellante niet heeft gereageerd op de verzoeken van de Svb om het inkomstenopgaveformulier over 2007 in te vullen en te retourneren.
4.2. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de eerst op 26 maart 2010 in de beroepsfase overgelegde inkomensgegevens buiten beschouwing dienen te blijven. Appellante had de inkomensgegevens in de bestuurlijke fase dienen te verstrekken. De rechtbank heeft in dit verband met juistheid gewezen op de uitspraak van de Raad van
4 maart 2005. Anders dan in die uitspraak is - gelet op het in geding zijnde premiejaar 2007 - in onderhavig geval de premie vastgesteld op grond van artikel 3.3 van het Besluit Wfsv. In deze omstandigheid ziet de Raad evenwel geen aanleiding zijn jurisprudentie bij te stellen, nu daarbij ten opzichte van - het voorheen geldende - artikel 24 van het Besluit vrijwillige verzekering AOW en Anw, geen inhoudelijke wijziging tot stand is gebracht. Aan de Nota van Toelichting ontleent de Raad dat een zodanige wijziging met de bepalingen van hoofdstuk 3 van het Besluit Wfsv ook niet is beoogd (Stb. 2005, 585
p. 20).
4.3. De Raad kan appellante niet volgen in haar betoog inhoudende dat zij niet kon reageren op de informatieverzoeken van de Svb omdat zij de stukken niet in haar bezit had en dat appellante niet de dupe mag worden van nalatigheid van haar boekhouder, die door persoonlijke omstandigheden de formulieren niet tijdig kon inleveren. In de hiervoor genoemde uitspraak van de Raad van 4 maart 2005 is overwogen dat de betrokkene zich niet kan verschuilen achter de belastingadviseur. Naar het oordeel van de Raad heeft hetzelfde te gelden voor de boekhouder van appellante. Het handelen en nalaten van de boekhouder dient niet voor rekening en risico van de Svb, maar van appellante te komen. Om die reden kan hetgeen appellante in dit verband heeft betoogd niet tot een ander oordeel leiden. Niet gezegd kan worden dat appellante in de bestuurlijke fase redelijkerwijs niet over de gevraagde inkomensgegeven heeft kunnen beschikken of deze redelijkerwijs niet heeft kunnen verschaffen.
4.4. De stelling van appellante dat haar financiële situatie bedroevend is - nog daargelaten dat appellante deze stelling niet met gegevens heeft gestaafd - leidt evenmin tot een ander oordeel. De Svb is niet bevoegd - in afwijking van de wettelijke bepalingen - de premie op grond van de (actuele) financiële situatie lager vast te stellen.
5. Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2012.
(get.) E.E.V. Lenos.
(get.) J.R. Baas.
TM