ECLI:NL:CRVB:2012:BV8179

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-1517 ANW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 februari 2012 uitspraak gedaan over het verzet van appellante tegen een eerdere uitspraak van 1 juli 2011, waarin haar hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard. Appellante, woonachtig in Marokko, had in verzet geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat zij niet in verzuim was geweest met betrekking tot het betalen van het griffierecht. De Raad had vastgesteld dat het verschuldigde griffierecht niet binnen de gestelde termijn van vier weken was bijgeschreven, en dat de laatste dag voor betaling op 9 mei 2011 viel. Appellante had weliswaar aangegeven problemen te hebben ondervonden met de betaling, maar deze verklaring was niet onderbouwd met bewijsstukken. De Raad oordeelde dat het wettelijke stelsel geen ruimte biedt voor het verlenen van een nieuwe termijn voor betaling na het verstrijken van de oorspronkelijke termijn. Hierdoor was de Raad verplicht om het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, en werd het verzet ongegrond verklaard. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet.

Uitspraak

11/1517 ANW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (Marokko), (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 februari 2011, 10/1593 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank
Datum uitspraak: 27 februari 2012
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 1 juli 2011 heeft de Raad het door appellante ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 1 juli 2011 heeft appellante verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 16 januari 2012, waar partijen met voorafgaand bericht niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 1 juli 2011 berust de overwegingen dat het verschuldigde griffierecht niet binnen de bij - aangetekend verzonden - brief van 11 april 2011 gestelde termijn van vier weken is bijgeschreven op de rekening van de Raad dan wel ter griffie is gestort, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest.
De laatste dag waarop het griffierecht tijdig had kunnen worden betaald, is 9 mei 2011.
Bij brief van 10 mei 2011, bij de Raad ontvangen op 17 mei 2011, heeft appellante de Raad bericht dat zij problemen heeft ondervonden met de betaling van het griffierecht en heeft zij de Raad verzocht om aan te geven op welke wijze het griffierecht kan worden betaald. Aangezien de betalingstermijn inmiddels was verstreken, heeft de Raad niet gereageerd op deze brief.
In de financiële administratie van de Raad is geen betaling door of namens appellante aangetroffen.
In het verzetschrift heeft appellante verklaard dat zij het griffierecht wel heeft betaald en dat zij een cheque aan de Raad heeft gezonden. Appellante heeft dit echter niet met stukken onderbouwd. Appellante heeft verder vermeld dat zij bereid is het verschuldigde griffierecht nogmaals te voldoen.
De Raad stelt vast dat appellante in verzet geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die leiden tot het oordeel dat appellante niet in verzuim is geweest. De brief van 10 mei 2011 is gedateerd na het verstrijken van de betalingstermijn. Het wettelijke stelsel biedt geen ruimte om na het ongebruikt verstrijken van de betalingtermijn aan appellante een nieuwe termijn voor de betaling van het griffierecht te gunnen. De Raad is, indien geen sprake is van verontschuldigbaarheid, verplicht het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
Dit betekent dat het verzet ongegrond moet worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2012.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.
TM
III. DÉCISION
La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale),
statue:
Déclare le recours non fondé.
Par conséquent, décidée par T.G.M. Simons, en présence de D.W.M. Kaldenhoven en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, 27 février 2012.