als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (Marokko), (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 februari 2011, 10/1593 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank
Datum uitspraak: 27 februari 2012
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 1 juli 2011 heeft de Raad het door appellante ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 1 juli 2011 heeft appellante verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 16 januari 2012, waar partijen met voorafgaand bericht niet zijn verschenen.
De uitspraak van de Raad van 1 juli 2011 berust de overwegingen dat het verschuldigde griffierecht niet binnen de bij - aangetekend verzonden - brief van 11 april 2011 gestelde termijn van vier weken is bijgeschreven op de rekening van de Raad dan wel ter griffie is gestort, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest.
De laatste dag waarop het griffierecht tijdig had kunnen worden betaald, is 9 mei 2011.
Bij brief van 10 mei 2011, bij de Raad ontvangen op 17 mei 2011, heeft appellante de Raad bericht dat zij problemen heeft ondervonden met de betaling van het griffierecht en heeft zij de Raad verzocht om aan te geven op welke wijze het griffierecht kan worden betaald. Aangezien de betalingstermijn inmiddels was verstreken, heeft de Raad niet gereageerd op deze brief.
In de financiële administratie van de Raad is geen betaling door of namens appellante aangetroffen.
In het verzetschrift heeft appellante verklaard dat zij het griffierecht wel heeft betaald en dat zij een cheque aan de Raad heeft gezonden. Appellante heeft dit echter niet met stukken onderbouwd. Appellante heeft verder vermeld dat zij bereid is het verschuldigde griffierecht nogmaals te voldoen.
De Raad stelt vast dat appellante in verzet geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die leiden tot het oordeel dat appellante niet in verzuim is geweest. De brief van 10 mei 2011 is gedateerd na het verstrijken van de betalingstermijn. Het wettelijke stelsel biedt geen ruimte om na het ongebruikt verstrijken van de betalingtermijn aan appellante een nieuwe termijn voor de betaling van het griffierecht te gunnen. De Raad is, indien geen sprake is van verontschuldigbaarheid, verplicht het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
Dit betekent dat het verzet ongegrond moet worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2012.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.
La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale),
Déclare le recours non fondé.
Par conséquent, décidée par T.G.M. Simons, en présence de D.W.M. Kaldenhoven en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, 27 février 2012.