[appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 5 oktober 2009, 09/872 (aangevallen uitspraak),
de Raad van Bestuur van de Stichting Administratie Indonesische Pensioenen (Raad van Bestuur)
Datum uitspraak: 23 februari 2012
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Raad van Bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2011. Namens appellante is verschenen haar dochter, [naam dochter], en mr. R.P. Kuijper, advocaat. De Raad van Bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.L.M.J. Gielen en mr. L.H.G. Belleflamme, werkzaam bij de Commissie algemene oorlogsongevallenregeling (Indonesië).
Na een tussenuitspraak van de Raad van 23 juni 2011, LJN BR0151, heeft de Raad van Bestuur op 27 september 2011 een nieuw besluit op bezwaar genomen.
Bij brief van 8 november 2011 heeft mr. Kuiper namens appellante zijn zienswijze naar voren gebracht.
De meervoudige kamer van de Raad heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer van de Raad.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 21, eerste en zesde lid, van de Beroepswet, is bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft.
1. Voor een uiteenzetting van de feiten waarvan in dit geding wordt uitgegaan, wordt verwezen naar de onder I genoemde tussenuitspraak van 23 juni 2011.
2. Bij besluit van 27 september 2011 is het door de Raad geconstateerde gebrek dat aan het bestreden besluit van 5 december 2008 kleefde hersteld. Zo is de brief van 7 juli 2008 aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb en het daartegen gemaakt bezwaar, gezien de onduidelijke lay-out en het ontbreken van rechtsmiddelenvoorlichting, alsnog als tijdig aangemerkt. Het bezwaar, kort gezegd inhoudende dat appellante zich niet kan verenigen met de stopzetting van de uitbetaling van de Nederlandse toeslag op haar Surinaams pensioen en het Garantiepensioen Suriname, is ongegrond verklaard.
3. Met het besluit van 27 september 2011 is niet geheel tegemoetgekomen aan de bezwaren van appellante, zodat het geding in hoger beroep op grond van de bepalingen in de Awb zich mede kan uitstrekken tot dit nieuwe besluit. Namens appellante is echter uitdrukkelijk verzocht het besluit niet in het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak te betrekken, maar om een verlies van een rechtsforum te voorkomen, de zaak ter verdere behandeling terug te verwijzen naar de rechtbank.
4. De Raad ziet geen overwegende bezwaren om aan het onder 3 genoemde verzoek te voldoen en het beroep (geregistreerd onder nummer 11/6040 GWSP) met betrekking tot het onder 2 genoemde besluit zal ter verdere behandeling worden verwezen naar de rechtbank.
5. Mede op grond van hetgeen in de tussenuitspraak en onder 2 is overwogen komt de Raad tot de onder III genoemde beslissing.
6. Tot slot ziet de Raad aanleiding de Raad van Bestuur te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep welke zijn begroot op € 644, respectievelijk
€ 874,- voor verleende rechtsbijstand.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 5 december 2008 gegrond en vernietigt dat besluit;
Veroordeelt de Raad van Bestuur in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.518,-;
Bepaalt dat de Raad van Bestuur aan appellante het door haar betaalde griffierecht van in totaal € 149,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2012.
(get.) A. Beuker-Tilstra.