ECLI:NL:CRVB:2012:BV6848
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A. Beuker-Tilstra
- R. Kooper
- A.A.M. Mollee
- Rechtspraak.nl
Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedures
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 februari 2012 uitspraak gedaan over een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). De zaak betreft een hoger beroep van betrokkenen tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het ministerie van Veiligheid en Justitie. De Raad had eerder op 24 maart 2011 een uitspraak gedaan waarin het onderzoek werd heropend om een nadere uitspraak te doen over de gevraagde schadevergoeding. De betrokkenen hadden in een eerdere procedure tegen de Stichting Centrale Inning van het Academisch Ziekenhuis Groningen (SCI) geprocedeerd, waarbij de Raad had vastgesteld dat de totale duur van de behandeling van hun zaak de redelijke termijn van vier jaar had overschreden.
De Raad heeft vastgesteld dat in de rechterlijke fase van de procedure tegen de Raad van Bestuur van het Academisch Ziekenhuis Groningen de termijnen met bijna anderhalf jaar zijn overschreden. De Raad oordeelde dat een schadevergoeding van € 500,-- per half jaar of gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn is overschreden, gepast is. Dit leidde tot een schadevergoeding van € 1.500,--. Echter, de Staat voerde aan dat het niet redelijk was om de Staat jegens ieder van de elf betrokkenen het volle bedrag te veroordelen, aangezien zij gezamenlijk als eisende partij optraden. De Raad heeft in navolging van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en recente rechtspraak van de Raad van State besloten de schadevergoeding te matigen tot € 750,-- per betrokkene.
De Centrale Raad van Beroep heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot vergoeding van schade aan betrokkenen tot dit bedrag. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met A. Beuker-Tilstra als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 23 februari 2012.